Kwatrijnen

  • ’t Is goed, dat wij zoo vaak ons handen wringen
  • Aan andren gunt ge uw vriendlijke nabijheid
  • Ach God, dees angst, dat ik uw liefde derf
  • Dapperen voelden U in hun heet bloed
  • Dat Ge eindelijk uw hemel wilde scheuren !
  • Dat uwe oogen, lief, mijn geest verlichten!
  • De vogels roepen droomrig uit de bosschen
  • Die over ’t leven en den dood beschikt
  • Gij gaaft mijn naam en faam der wereld prijs
  • Gij hebt ter wereld zooveel schoons geschapen
  • Gij smaadt niet die komt vluchten tot uw hart
  • Gij weet te goed, dat ik gebonden ben
  • Gij zeidet: zie de rozen wit en rood
  • Gij zijt het die het vele koren voedt
  • God doet de sterren aan de lucht ontvonken
  • God laat Zijn avond over de aarde dalen
  • God! zijn de nachten dan bestemd tot waken?
  • Gun mij de felle laafnis uwer lippen
  • Gun mij een wijl dees hooge dronkenschap
  • Hem zijt Gij brood, die honger leed
  • Het milde scheemren van uw gouden oogen !
  • Ik ben ontwaakt in gouden zonneschijn
  • Ik denk slechts aan uw zuiver aangezicht
  • Ik wist niet, dat de weg naar U zóó smal was
  • Ik zei: heb deernis met mijn arme hart
  • O God, wij waren nooit oprecht
  • O heerlijkheid der blauwe zomernacht
  • O Licht, waarvan al sterflijk oogen lichten
  • O lief, dat gij niet in den nacht verdwaal’
  • O lief, de nachtegaal zingt zijn gezang
  • O mist, die onzen blik geen uitweg guns
  • Over mijn oogen komt de schoons droom
  • Slapen, lang slapen, zonder einde
  • Toen strektet Gij Uw handen uit
  • Uw damp ontstijgt aan zeeën en rivieren
  • Uw kwaad vaart als een storm de wereld over
  • Uw oogen glinsteren verheugd en bloode
  • Wat haten wij den nuchtren witten morgen
  • Wie heeft zijn water uit U, Wel, geput?
  • Wie stoort zich nog aan Uw gerechte tucht?
  • Wij klagen als Uw harde hand ons slaat
  • Wij weigeren geen bitterheid
  • Wij willen ons wel schikken naar Uw wil
  • Zendt Gij de wereld nog geen avond toe?