Het was een losgeraakte zode, Vol riet en biezen, vrije wijk Voor schuwe vogels, die hun bloode Broed tuchtten in dit bloeiend rijk. Soms kwam er doelloos aangevaren Een vreemde, en landde met geruisch, Sliep tusschen bloemen in bij ’t
Categorie: Nalezing VIII
Finis
Weinig zal er nog geschreven worden. Wat zal leven in toekomstige eeuwen? De trekvogels joegen langs met schreeuwen. In onze harten liet iets los en dorde. Over uwe oogen en de mijne Zijn eensklaps andere heemlen ontwaakt. De witte midag
De leeuwenkooi
Wat spel was, is gevecht geworden Zijn oogen beurtlings rood en groen, Blindlichtten, flitsten en verorden, En werden onaantastbaar groen. Dit weet hij: en zijn puntig witte Gebit bloot in het roode vleesch, Om met één toeslaan te bezitten, Heft
Najaar
Onwezenlijk en los van tijd En wat hen bindt aan ’t aardsch bestaan, Achter den droom der sterflijkheid Gezwenkt, vangt voor den hof het wonder aan. Sinds gisteravond, toen ’t azuur Sluierde in paars en somber goud, En maan haar