Zij was mijn wieg, ik werd haar graf. Mijn wezen is uit haar begonnen. Ik werd een van de nieuwe zonnen Die ze uitstiet, en zij weerde ze af Wanneer ze dreigden toe te storten Op haar verdooven, en zij
Categorie: Ruischende Bamboe
Geboorte
Ik droomde een verschrikkelijk verhaal. Ik was een zaadje en ben ontsproten In een warm duister en werd grooter En was een plantje in een ronde schaal, Grootlobbig en ik groeide tot een dier Dat bloed dronk en zich blind
Daggang
Mijn waarde vriend, hoe ik den dag verdoe? Ziehier ’t verhaal, dor als een zakenlijst. ‘k Ontbijt als boer met brood en knoflook Nadat ik ’t lauwe water slurpte Mij door mijn lieflingsvrouw gebracht. Ik kleed mij als een achtbaar
Kinderloos
Ik vloek de goden, want ik heb geen zonen. Mannen verheugen zich in ’t eeuwig leven Van hun geslacht en hopen weer te keeren Al is ’t na duizend of tienduizend haren In ’t manlijk lichaam eens nakomelings. De hemelheeren
Haat
De priesters hebben mij altoos gehaat Omdat ik orthodoxer ben dan zij, En geen papiergeld plak op godgezichten, Om omgekocht stom, doof en blind te zijn. Ik voeg mij naar ’t onwankelbaar beschikte. De goden heerschen en wij moeten bukken.
Het lied
Verre geliefde, die straks tot mij komt, De thee dampt, eet de versche bamboespruitjes, Geniet de lente met een helder bloed. Mogen de geuren van de keizersthee U lentes liefdeduizeling verleenen. Zie, uit de harde oude bamboestaven Sneed ik mijn
De voortplanting
Ik trouwde een vrouw, en kocht mij velen vrouwen. Voor ik verouder wil ik zonen winnen. Zaads overvloed geeft overvloedig vrucht. Doet zoo de rijke niet die veld aan akker schakelt en t groote goed met goed groot graan bezaait,
Voorjaar
De hagelbuien raatlen door den hemel.De bamboestangen klapperen luidruchtig.De wilde ganzen trekken krijschend verder. Het water kreeg een korten snellen golfslag.Het gele leem vertroebelt de rivieren. ’t Heldere van de zee trekt zich terug. Het wilde voorjaar spiegelt in mijn
De visch
Ik wierp mijn hengel in het water. De vis beet, en ik ving de vis. Ik doodde de vis, ik kookte de vis, Ik at de vis, de vis at mij. De vis was giftig, ik moet sterven. De vis
De zangvogel
Ik kleedde mij in donkerpaarse zijde, En nam de kevie met den gelen vogel En liet hem wandelend de wereld zien. De vogel klampte aan de bamboespijlen, En stak zijn kopje door de gele tralies, En zag de stad en