De tuinman

De rozen, hulplooze en vermeetlen, Heeft hij vertroeteld en ontzien De koninklijke op eerezeetlen, Die overweldigen en gebi?n, De schaduwpaarsen, de zwartrooden, Alsof de dood hier staat en bloeit, De raadselachtigen en blonden, Die men bewondert, maar niet moeit. De

De hyacint

In stijgende verwondering, Gesteld op ’t zondoorgloeide glas, Mijn stille dorsten onderging Een heuldronk levenlauw, mijn dood genas. Ik, nieuw en nuchter, groene loot, Glijd rustig uit mijn bruine pij. En plotsling bonst mijn hart en stoot, Zoo naar het

Kerstmis

Vooravond t’ Zal kerstmis worden en ’t is stil. Een vroege winter sloeg het leven, Ach God, zooveel is dood gebleven, Dat, nu ’t te laat is, bloeien wil. De tuin, nog blad-en bessenrijk, Ligt zwartgeslagen en bedorven. ’t Wordt