Het pluis

Toen hij haar een paar dagen liefhad,
Verveelde zij hem zeer.
Haar denken was maar een kleine stad,
Haar ziel een kalm meer.

Hij had gehoopt, angstig te verdwalen
In een metropool,
Voor zijn verlangen schatten te halen
Van evenaar en pool.

Hij wist niet welk een heil er was
In die enge stegen,
En hoe diep in een stille plas
De hemelen bewegen.

Hij dacht in den trein met gekrenkt verbazen:
’t Heeft haar niet veel gedaan.
Zij had een pluisje in de lucht geblazen
En hem laten staan.