’t Hout waggelt òp; Hij slingert mede. Zijn handen scheuren aan het kruis. De spijkers knersen in het gruis Der beendren, en de doorn steekt wreeder. ’t Joelt onder Hem, maar Hij heeft vrede. Over ’t rechtvaardige gespuis Roept Hij
Categorie: Kruissonnetten
II Naast Hem, een moordenaar, van pijn
Naast Hem, een moordenaar, van pijn, Begon in doodsangst wild te schreeuwen, Alsof de haat van aller eeuwen Doodslagers, in die kreet wou zijn: ‘God, met het leedverwoest aanschijn! Held! Laat uw helpende almacht blinken! Kom van het kruis; ruk
III O vrouwe, die’s onschuldig lijden
O vrouwe die ’t onschuldig lijden Ziet van uw Zoon, en zelve lijdt! (Rukt men ’t borduursel uit ’t habijt, Geschonden en gescheurd zijn beiden.) Jonger, tot volgen steeds bereid, Zoover als menschen volgen mogen, Gij ziet, wat andren vruchtloos
IV Dit durft de hemel niet aanschouwen
Dit durft de hemel niet aanschouwen, De aard tril tot in het hart ontroerd, Nu aan den Zoon God ’t recht volvoert. Maar ménschen, helsche slaven, jouwen, Zij wagen Hem nog na te bauwen, Als uit de dood en verdoemnis
V Hij dorst; Hij is versmacht voor ons
Hij dorst; Hij is versmacht voor ons, De gever aller goede gaven, Smeekt om een teug; men wil Hem laven, Met in een gal gesopte spons. Hij weigert; en een ander, mild, (O gulheid, waar wij bang voor rillen!) Heeft,
VI Het leed leeft uit; Gij hebt Uw kracht
Het leed leeft uit; Gij hebt Uw kracht Tot deze woorden willen sparen. Hoe siddren de verstomde scharen, Nu Gij hen toeroept; ”t is volbracht!’ Zij zien als uit een diepe schacht De sterren aan de lucht ontglimmen, De zon
VII Uw laatste woord was tot den Vader
Uw laatste woord was tot den Vader, Niet meer tot God, Die U verliet, Maar die vol liefde nederziet, Want Gij vervuldet al te gader De woorden van het streng gebod. De roe, waarvoor wij moesten bukken, Trof uwen rug