Mijn God, geef mij de zekerheid, Dat ons Uw hemel openstaat; Dat ’t schemeren van Uw gelaat Reeds over onze hoofden glijdt. En maak de schemering tot licht En tint de luchten rozerood. We ontberen, smartlijker dan brood, Den glimlach
Categorie: De overgave
De overgave
Ik kan Uw wil niet meer weerstreven. Ik kan Uw et niet meer weerstaan. Ik moet mij aan U overgeven, Want Gij zijt nergens meer te ontgaan. Hier, neem mijn handen; klink de boeien Zorgvuldig met de bouten vast. Mijn
Najaar
Dit laat getij heeft ijler pracht gevonden Dan vlammende oogen en ’t hartstochtlijk rood Van blozingen, die den verkoren nood Der kinderlijke zielen schoon verkonden. Het is de herfst; ’t begeeren onzer monden Schikt zich gelaten en vermoeid ten dood.
Geestelijk lied
Die eenmaal hem beminnen mocht, Moet hem altijd beminnen. En die hem zeer te vinden zocht, Als eenen kleinen kinde, Dien neemt hij liefdrijk bij de hand En leidt hem naar zijn land. Die eenmaal in zijn dienst wou gaan
Maria-liederen – I Verkondiging
Groetend wuifde de engel met zijn handen, En het was, of eensklaps wijde landen Open lagen voor haar kinderblik. En in ’t milde hemeldiepe zwijgen Hoorde zij beklemd haar eigen hijgen, En zij aarzelde een oogenblik. O, ze durfde nauwelijks
Aandachtig gedicht
Wanneer ik tot u bidden wil, Dan moet de wereld om mij stil En ook mijn hart moet stille wezen. Want in een zwijgen daalt gij neer, En door de windelooze sfeer Komt mijn gebed tot u gerezen. En zelfs
Maria-liederen – II Geboorte
Toen het kleine kindje was geboren, Bleef er in het hart van zijn verkoren Moeder slechts een moeheid, en ze leed. En ze lachte smartlijk, toen zij even Weer terugdacht aan het eerste beven Van zijn leven in haar, en
De ziel zegt:
Kom mijn ellendigheid te hulp In deze schaamle leemen stulp. Ik staar uit ’t duister naar het licht Van uw verblindend aangezicht. Hoor ik uw stap nabij de deur, Ruik ik uw zoeten nardusgeur, Zie ik uw glimlach, als een
Maria-liederen – III De vlucht
Wáár ze kwamen langs de smalle wegen, Lachten hen de jonge kindren tegen, En ze bedelden om lachjes van háár kind. En de vrouwen lazen in zijn handen, Of zich lang de levenslijnen spanden, En of hij gehaat zou wezen
De wijnstok
Aan uwen sterken muur gestut, Voor allen guren tocht beschut, O God, laat dragen In zuivre lucht, Mijn eedle vrucht, Naar uw behagen. Gij, die de winden hebt geluwd, Uw zoetheid in mijn vrucht gestuwd, Warm gouden zeemen, Zoodat de