Romantiek

De wijn op tafel en het glas er naast. De gele rozen in het blauw verglaasd BIoemvaasje laten stil hun blaadjes zwieren Over de ganzenpen en de papieren. De jonge dichter met bruin golvend haar Staart droomrig door het open

Huisbezoek

Wanneer de pastor in zijn preek Zegt: broeders, wij zijn allen zondigI Erkent men dit terstond volmondig En wordt van binnen even week. Maar wee hem, als hij ergens komt En op ’t geringst gebrek durft doelen. Dat kwetst ’t

De visscher

O wemelende moederschoot, Vruchtwater, waarin God besloot In den beginne al wat sliep En wakker werd toen Hij het riep; O zware zwalpende oceaan, Omwentlend worden en vergaan, Muil waar de wereld aan ontglipt En telkens weer in binnen slipt.

Oude dans

Kalm verdeinen de motieven Van den statig stillen dans. Gracieus gaan de gelieven Door den klaren avondglans. Na ’t adieu zweeft ieders ijver Naar een nieuw ontmoeten heen. Even, tusschen maan en vijver, Staan hun schaduwen alleen. Even … en

De zaligen

De gele rozen lichten langs ‘t terras. In diepe stoelen liggen zij te rusten, De zaligen, die elkaar gelukkig kusten, De toekomstlozen; heel hun leven was Een dringen naar de voorgeweten uren, Waar alles eensklaps in vergeten is; ‘t Verwaait