Met ongeduld en blind verlangen Heeft men haar Iate komst verwacht. Een nieuwe ster beheerscht den nacht En blijft boven ons halfrond hangen. En regelmatig elken dag Verschijnt zij en de telescopen Staan voor het jonge wonder open; En reeds
Categorie: Kaleidoscoop
De ziekenzuster
Zij heeft de nachtwaak bij het bedDer vreemdelinge, die gaat sterven.En zij aanvaardt de plicht tot ervenVan angst en pijn en dood; ’t gebed,Dat zij eerst prevelt, en dan plechtigals miserere en credo zingt,Wordt zoo grootmachtig, dat ’t aemechtigHoofd rustig
De gastvrouw
Zij is zeer rijzig in haar lange Avondjapon van witte zijde. In haar aschmatte haren vangen Drie edelsteenenrozen wijde Lichtgolven op als flakkerschijn, En kaatsen dan glansparelmoeren Licht langs de grijze parelsnoeren Die rond haar hals en armen zijn. Een
De zangeres
De kleine gitten speld in haar coiffure, Die zeer eenvoudig is en zeer correct, Maakt dat haar witte hoofd sensatie wekt, Veel meer dan kostbaar vonkende parures. Haar spinragdunne shawl van zwarkte kant Schaduwt Chineesche bloemen langs de muren Als
De rooker
Een kleine schemerlamp is aangestoken. Een boek ligt open, en een cigaret Is als een smalle witte knop ontloken. De dunne rook, half grijs, half violet, Is, rijk gekruld als op chineesche prenten ’t Bevende bleeke van lang gestengeld riet,
De dikzak
Hij is van boerelijke bloede. Zijn vorm, zijn inhoud en gewicht Verscheen reeds menigmaal in t licht, Want reeds voor eeuwen ging zijn vroede Geslacht dezelfde landstreek rond En schatte peerden en percelen, Het zwoegend grauw, t graan op de
De boerendochter
Zie, hoe zij met haar rokken zwaait, De breede handen staan naar grijpen. Reeds voor zij duidelijk gaat rijpen, Weet zij waarom de wereld draait. En daarom is zij zoo onhandig Met haar gebaren; en haar woord, Ofschoon haar frissche
Huisbezoek
Wanneer de pastor in zijn preek Zegt: broeders, wij zijn allen zondigI Erkent men dit terstond volmondig En wordt van binnen even week. Maar wee hem, als hij ergens komt En op ’t geringst gebrek durft doelen. Dat kwetst ’t
De Duitsche Herder
Hij Ioopt door ’t huis en opent alle deuren, Bekommert zich niet veel om mijn gezag, Komt heel nieuwsgierig de bezoekers keuren, En wee, wie hij niet zien of luchten mag. Hij wil vroeg spelen, maar de ontstelde gast. Weet
Afgezette koning
Ik heb mijn rijk nog nooit zoo goed gekend Dan nu ‘k als burger door het land kan reizen En niet hoef kiezen wat de heeren prijzen, Ieder bezoeken mag, daar geen mij zendt. Ik zie de schande en ik