Alle gedichten Gestalten en Stemmingen Aandachtig gedicht Avond Avondliedje Avondliedje David spelende voor Saoel De Arabier De begeerte De edelknaap De Gids De jonge herder De jonger I De jonger II De rijke dwaas De ring De stervende jongen De vagebond De verloren zoon De zwerver Donkere middag Een dag I/IV Een dag II/IV Een dag III/IV Een dag IV/IV Eenzamen Gij zijt de rust In den tuin Jongensportret Liedje Liedje Liedje Liedje Liefde is er geen ander pad? Mater dilectionis Melancholia I Melancholia II Ontwaken Op den toren Passing Flirtation Perceval en de doode vogel Quaerite et invenietis Sonnet: Nu heb ik voor de heerlijkheid Teederheid Verbeiden Zij, die zoo licht de wereld lieten Nalezing I ’s Nachts Aan de lente Aan Dr. P.C. Boutens Aan Eroos Aan zee Aandachtig gedicht Ach Moeder, gij zijt nu der zorgen droeve vrouw August von Platen August, Graf von Platen Avond Avond Avond aan zee Avond-school Avondrust Avondwandeling Bitterheid Daar blijft een vrede… De bannelingen De eenzame De flagellant De gevangene De jongen en het wonder De karavaan De toorts De verlatene III De verlatene IV De verlatene V De verlatene VII De verlatene VIII Dit is nog vreugd, dat ik u in mijn droomen Een Emmaüsganger Elken avond stap ik in de boot Entsagung Galerij Gedroomde nabijheid Gelijk een kind… Het afscheid Het afscheid Het laatste Het maanlicht deed me zoo’n pijn Ik hàd mijn leed uit mijn hart gebracht Ik heb u dikwijls in mijn droom gekust Ik heb zoo vaak… (sonnet) Ik hoorde uw stemme heesch van overgroot vermoeien Ik houd van niets zooveel dan van uw handen Ik laaf me heimlijk met mijn oud verdriet Ik weet, dat ik u eens ontmoeten zal… In school Lichte nacht Middag Moeder Moet ik ontvangen? Nu gaat de wereld in vlammen op Nu rust gij O Vader, nu ik hier zoo eenzaam ben… Omschenen van den schaamlen glans Ontmoeting Ontmoeting Quem enim diligit dominus, castigat Regendag Rekendag Romeinen 8:26 Smart Sonnet: En ook dit vers wil ik nog aan u wijden Sonnet: Gij hield van daden en ik hield van droomen Sonnet: Ik heb met blind gebaar onder uw ramen Sonnet: Zooals een man een keten van fijn goud Stil dorp Teruggekeerd Tireur de l’épine Tireur de l’épine Twee kamers I Twee kamers II U beminnen is het leven minnen Uilenspiegel Vere tu es Deus Absconditus Vergeten Verlangen Voor Reind Vrede Wandeling Wanneer mijn hoofd snikt op het eenzaam kussen Wat is waken, wat is droomen Wil nu uw donker hoofd aan mijnen schouder leunen Wordt nu het leven stil en licht? Ganymedes I Zijn schoonheid had haar rijksten bloei bereikt II Toen, grauwe bliksem, schoot Zeus’ vogel neer III Hij was der goden Schenker, en hij ging IV De aloverweldiger zat op zijn troon V Toen, met gebedgeheven handen, sprak De overgave ‘The blue boy’ Aan een onbekende Aandachtig gedicht Aanroep August von Platen Avond Avondliederen I-III Avondliedje De antichrist De boer De doopeling De fluitspeler De genezende De hemelroze De mijnwerker De ontmoeting De oude naaister De overgave De page I De page II De vader De wijnstok De ziel zegt: De zoon Dialogue mystique Drie jongensportretten – I Drie jongensportretten – II Drie jongensportretten – III Engelen I Engelen II Eroos tot de ziel Extatische nonnen Fra Angelico Ganymedes Geestelijk lied Gij en ik tezamen Heiligen I Heiligen II Herdenking Het donkre zelf Het hofken Het is een blijde dag Het prinsje Het speeltuig Ikaros Leed en geluk Liedje Maria-liederen – I Verkondiging Maria-liederen – II Geboorte Maria-liederen – III De vlucht Maria-liederen – IV Het stille leven Maria-liederen – IX Verrijzenis Maria-liederen – V Het wonder Maria-liederen – VI lntocht Maria-liederen – VII Kruisiging Maria-liederen – VIII Pietà Najaar Narkissos O dit ontroeren O, dit geluk bij u te zijn! Schemerliedje Schemerliedje Sneeuwdag Sonnet: Hebben onze oogen niet elkaêr bemind? Sonnet: Toen hebt gij mijne schuldvernedering Sonnet: Waarom kwelt gij mij met droomen Sonnet: Wist gij den dood wel zóó nabij? Sonnetten – I Onze oogen toonden een genegenheid Sonnetten – I Wat geeft uw late toegenegenheid ! Sonnetten – I Wees maar ver, en laat uw leven Sonnetten – II Ik wist uw oogen niet zoo schoon en zacht Sonnetten – II Komt gij dicht nabij mij leven Sonnetten – II Mij is de schat van duizend kinderharten Sonnetten – III Begeeren geeft geen troost, en het ontfangen Sonnetten – III Er is een liefde bitter als de dood Sonnetten – III Gij zijt zoo zacht en schuchter van gebaar Sonnetten – IV Gij zijt de schoonste van een schoon geslacht Sonnetten – IV Kunt gij zelfs in slaaps welig dal Sonnetten – V Ook deze liefde zal wel sterven Sonnetten – VI O neem en drink den doodelijken drank Sonnetten – VII Nu heeft hij aan doods koele peel Toorop Voorjaar Wachtende Wat is er tusschen ons? Nalezing II Al lijden is geluk voor mij De dood De keuze De liederen De tevredene De zoekende Dood loert door alle ramen van het huis Goede Vrijdag Heel dit ]even Het verlangen Hoe ik ook schrijf, uw beeltenis Ik dank U God, omdat Gij al het leed Jaap Moeder Morgen … Opdracht van ‘De overgave’ Sonnet: Ook dit wilt gij: dat ik voor u belijde Sonnetten – I Ga maar voorbij, ga maar voorbij! Sonnetten – II Mijn hart zal nu niet meer naar u.verlangen Sonnetten – III Wat geef ik om uw liefde ! ’t is voorbij … Sonnetten – IV Wat heb ik in mijn droom geschreid Sonnetten – V Ik heb om uw verderf gebeden Sonnetten – VI Mijn hart wil zijn barmhartigheid Sonnetten – VII Beminnen moeten, niet bemind to zijn! Tweespraak Wachten Wie durft… Het Heilig Licht Aan de stilte Aller ellendigen Als een jongen groot wordt Berouw Carpe diem De auto-rit De boerenjongen De brief De dahlia De dertienjarige De distel De getuige De gravin De jonge zeeman I De jonge zeeman II De jongen te paard De lente De lezende jongen De lischdodde De mandolinespeler De sneeuw De soldaat De veertienjarige De vijftienjarige De wilde wingerd De zieke jongen De zoeker De zonnewende Gij en ik Herfst Het claustrum Het oerwoud Het pleidooi Het vlokje haar Hoogtijden – I Kerstnacht Hoogtijden – II Goede Vrijdag Hoogtijden – III Paaschmorgen Hoogtijden – IV Hemelvaart Hoogtijden – V Pinksteren Hoogtijden – VI Biddag Hoogtijden – VII Dankdag In de oude stad In den tuin In het voorjaar I, II Invocatio Je haar Le parfum d’Aiol Le parfum du Marquis de Carabas Le parfum: la forêt de Carabas Liedje Madonna Memlinck Monsieur le marquis Pharao Uw gezicht Voor de poort Zomeravond Het Kostbaar Bloed Avond Avonden Belijdenis Berouw Bij het kruis De blik De bloemen De eerste jacht De orgelspeler De schooier De seringen De stervende De verhooring De verjaardag De vlucht De wandeling Dirk Bouts Droomen Eentonigheid Egoïsme Geluk Genadegift Genieten Heilig Avondmaal Het offer Ik heb u lief In den avond In het voorjaar Kermesse d’été Kerstliedje Kerstliedje Liedje Luieren Nabetrachting Nog niet October Ontwaken Opdracht Petrus Sterven Uw naam Venezia Voorbereiding Waanzin Wake Ziekte-verzen I-VI Nalezing III Antinus + 19 Sept. 1919 Beethoven van Fekkes De bekoring (Middeleeuwsch) De brieven De fontein De gekrenkte jongen De hond De imitatione Christi De jongen De vrienden De zwemmer Het lijdt niet lang meer… Jonathan Jongen, uw gouden oogen lachen zacht, Martelaren I Martelaren II Nolite iudicare Sonnet: Ik heb de schoonheid steeds bemind Verlangen Wereldsch liedje Zomermorgen Kwatrijnen ’t Is goed, dat wij zoo vaak ons handen wringen Aan andren gunt ge uw vriendlijke nabijheid Ach God, dees angst, dat ik uw liefde derf Dapperen voelden U in hun heet bloed Dat Ge eindelijk uw hemel wilde scheuren ! Dat uwe oogen, lief, mijn geest verlichten! De vogels roepen droomrig uit de bosschen Die over ’t leven en den dood beschikt Gij gaaft mijn naam en faam der wereld prijs Gij hebt ter wereld zooveel schoons geschapen Gij smaadt niet die komt vluchten tot uw hart Gij weet te goed, dat ik gebonden ben Gij zeidet: zie de rozen wit en rood Gij zijt het die het vele koren voedt God doet de sterren aan de lucht ontvonken God laat Zijn avond over de aarde dalen God! zijn de nachten dan bestemd tot waken? Gun mij de felle laafnis uwer lippen Gun mij een wijl dees hooge dronkenschap Hem zijt Gij brood, die honger leed Het milde scheemren van uw gouden oogen ! Ik ben ontwaakt in gouden zonneschijn Ik denk slechts aan uw zuiver aangezicht Ik wist niet, dat de weg naar U zóó smal was Ik zei: heb deernis met mijn arme hart O God, wij waren nooit oprecht O heerlijkheid der blauwe zomernacht O Licht, waarvan al sterflijk oogen lichten O lief, dat gij niet in den nacht verdwaal’ O lief, de nachtegaal zingt zijn gezang O mist, die onzen blik geen uitweg guns Over mijn oogen komt de schoons droom Slapen, lang slapen, zonder einde Toen strektet Gij Uw handen uit Uw damp ontstijgt aan zeeën en rivieren Uw kwaad vaart als een storm de wereld over Uw oogen glinsteren verheugd en bloode Wat haten wij den nuchtren witten morgen Wie heeft zijn water uit U, Wel, geput? Wie stoort zich nog aan Uw gerechte tucht? Wij klagen als Uw harde hand ons slaat Wij weigeren geen bitterheid Wij willen ons wel schikken naar Uw wil Zendt Gij de wereld nog geen avond toe? Nalezing IV ‘k Benijdde menigmaal… Antinous I, II Avondgebed I, II Brieven De nacht is wit; boven den donkren grond De narcis Dit is zoo wijd als ’t waaien van den wind Dit was een dag… Dom te Keulen Dood! dacht ik … Dresdener Kreuzchor Eenum Envoi Haarlem I-VII Kwatrijnen I-III Met minnen hebt gij … München I, II Paaschmorgen Pioenen Reegnen de sterren… Rozen Rozen San Marco Slaap I, II Slangenbezweerder Sonnet: Ik was tot ongevoelige aard geworden Sonnetten – I Dit wonder is nog in mijn macht gebleven Sonnetten – II En ik gedenk, hoe wij des avonds zaten Sonnetten – III Weet gij niet, dat’k u overal bespeur? Sonnetten – IV Hij noemde zich: de zonneschijf is blij ! Sonnetten – IX Dit verlangen deed de lente in mij ontwaken Sonnetten – V O hart te krachtloos om verlangst te keeren Sonnetten – VI Wie heeft mij zoo bemind als gij? Sonnetten – VII Dit ernstig, stil in zich verzonken zijn Sonnetten – VIII Zij is behoedzaam langs ons huis gegaan Sonnetten – X Gelaat, dat ik zoozeer heb liefgehad U zien Venezia Via Appia Voorbijgang Wat baat de ziel… De Rozenhof ‘k Genoot de weelden van het zwaar verdriet ‘k Weet, God vergeeft, hoe snood wij van Hem dwalen ‘k Zag Uwer lippen schaduwrijke bocht ’s Nachts gaat Gij langs de slapende gezichten ’s Nachts gaat Gij langs de slapende gezichten ’t Hart, dat niet zwierf, kan nimmer thuis geraken ’t Is al vergeefs, al wat ik heb geleden ’t Was heldre nacht, de hooge hemel deinde Aan andren gaf ik gaarne lach en lied Al mag mijn ]even ook te gronde gaan Al zijn wij van een slecht geslacht geweest Als Gij de schelp mijns levens opensteekt Als ik maar weet dat ik van U bemind ben Als mij geen nieuwe lente op aarde vindt Als zorgen Uw gelaat voor ons verhelen Als zorgen Uw gelaat voor ons verhelen Besnuffel hemels heil maar onverdroten Bewaar mij voor den waanzin van het recht Bliksem Uw stralenbundels hel naar mij Daar was geen avond of ik heb mijn oogen Dan komt de troostlooze eenzaamheid der nachten Dat deze nacht mijn droom door u bewoond werd De donkerheid bedekt het schoone licht De hemel donkert met een rooden schijn De jacht is open, wanneer sluit zij weer? De rozen geurde’ op wateren altaren De rozen rilden, en de blanke dauw De schoone Schenker, met verlegen blozen De zee zwalpt op naar ’t lachen van de maan Des daags hebt Gij mijn vrede weggenomen Die boven ’t leven niet den dood verkoor Die niet kan offereren, hoe zou zijn schrale Die nooit verdwaasd Uw wetten heeft geschonden Dit eene smeek ik U, verteerd van drift Dit is het laatste van ’t ellendig leven Dit is het wat mijn bange hart verplet Een felle stip heeft mijnen blik gekruist Een hooge bouw van blauw doorschijnend glas En in mijn droomen vormt mijn arm de bocht En niemand weent, wanneer de liefdelooze Ge ontneemt mij alle schatten, een voor een Geboorte en dood vraagt slechts een linnen wade Gelijk den wijn dronk Hij mijn zoete leven Gij glimlacht, wijl ‘k mij in Uw schoon verheugde? Gij hebt mij zoo vermoeid naar ziel en zinnen Gij hebt mijn leven aldoor doen bezwaren Gij kunt verlangens roepen niet meer hooren Gij weet het, wat mijn bloed niet waagt te zingern Gij wilt niet, dat ik moedloos tot U kom Gij zeidet trouw: Ik wil uw broeder wezen Gij zeidet: eindelijk mocht Ik u vinden Gij zijt de Zon, en ik de regenwolk Gij zijt een God, Die U verborgen houdt Gij zondt Uw heir van ruiters en soldaten Glanzend gelaat, dat ik niet meer zal kussen God, hebt Gij van ellendes land zóóveel Gooi op de steenen van uw dobbelspel Gun mij toch van Uw daden rekenschap Heer, liefde hebt Gij van mij weggenomen Heer, wat mijn verre vaderen misdeden Het licht vlamt op in hutten en paleizen Hij had den hamer in Zijn hand genomen Hij keek niet naar paleizen en naar kerken Hij zou mij geven wat mijn hart verkoos Hoe achterhaal ik wat ik heb gemist? Hoe zoude ik ooit uw heerlijkheid vergeten? Ik ben vermoeid van al dit nutloos dwalen Ik droomde niet, of Gij waart in mijn droom Ik hield mijn lippen in den nacht geheven Ik huiver voor Uw schoon doorvlamd gelaat Ik kan den ganschen dag van rozen zingen Ik kan niet loochenen, dat ik u min Ik lees in ’t troostend boek van Uw verbonden Ik min de rozen en den rooden wijn Ik moet wel weenen, wijl Gods hand u brak Ik overtrad Uw wetten achteloos Ik toonde Hem den mantel van mijn leed Ik weet wel, dat Gij ergens wacht daar buiten Ik weet wel, dat Gij ergens wacht daar buiten Ik zag in droom uw magere karkas Ik zal uw oogen zien, zoolang ik leef In levens loopgraaf zijn wij oud geworden Is liefde lijden? waarom het te sussen? Laat mij een strofe wezen in Uw boek Leid mij niet in verzoeking, houd mij staande Liefde, in de baan van uw oneindigheid Mijn God, ik ben zoo lusteloos en moe Mijn handen lagen op uw zachte haren Mijn kreet moet ergens aan den hemel stuiten Neem weg het branders van ens weenende oogen Nooit kwam een dronk de ziel zóó duur te staan Nu murmelen de beken en de bronnen O dood, dat ge u in elk van ons verbergt O dwaas, die in den schooners Spiegel kijkt O God, dat aardes allerschoonst gewas O God, dat Ge eindelijk genadig waart ! O God, mijn God, geef ons een weinig heul O lief, de roes wil nog geen einde nemen O liefde, die ik niet verloochnen wou O liefde, nu ‘k de wereld meet ontzwerven O lijden, dat wij bevend liefde heeten O lippen, die’k hartstochtlijk heb gekust O minnend hart, wil zonder klein versagen O naadrend heil, dat ik met vasten zin O Roos der rozen, bloeiend in Gods hof O vaste wetenschap, dat ginder heil is O zalige avond, de verdwaasde lippen O, dat ik eindelijk vertrekken kon O, wij, gevangenen in ’t grauwe leven Och, dat het leven als dees avond werd! Of ‘k wakker aan Uw ijzren greep ontkom Of dag zich der gedachten meester heet Of ik geleden heb? de long der smart Offer noch of f eraars hebt Gij van noode Om U heb ik den langen dag geleden Ons hart heeft menigmaal het uur geslagen Ook deze bloei van liefde gaat voorbij Opdracht Schuilt er in alles wat wij lijden moeten Slaap poogde machteloos mijn hart te sussen Sluiting Toen de avond wenkte en alle sterren wonken Toen droom de hemel uwer oogen guldde Toen ik U, vlammende eglantier, genaakte Uw schoonheid stond voor aller oog te prijk Van alle bloemen heb ik u verkozen Van alle dwaling die mijn hart mocht dwalen Van alle dwalingen en alle zonden Verbitterd waart gij zoo ver weg gegaan Vrijmoedig heb ik in Uw tum gedwaald Wanneer mijn hart voor liefde en leed bezwijkt Wanneer u ’t bittre van dit boek verwart Wat ‘k van dit Leven tot Uw huis wou dragen Wat baat mij nu mijn smachten en verlangen Wie kent de koop, vóór hij de koopwaar mijnde? Wie u beminnen moge in ’t lange leven Wie weer te kiezen tusschen goed en slecht? Wij hebben onze ziel niet laten vangen Wij paaien dood niet met hem goed te noemen Wij wisten niet van bitterheid en schrik Wij zijn in oorlog, help ons, sterke Strijder Wil mij vertroosten met Uw mededoogen Zij hebben in hun leer U opgevangen Zij zaten breed op kussens van geloof Zij zeggen: ‘wij vergeven, maar ga heen! Nalezing V ’t Was in de schemering en aan den wand Aan Dr. J. H. Leopold + Aan Willem Kloos Claghen I-IX De Etser Gesprekken in den schemer I-III Handers Hier heerscht de vrede want hier rust de tijd Hij voerde mij Gods groote stilte binnen Hij wist niet meer wat met zijn ziel gebeurde In ballingschap In memoriam Jezus Klagen Kwatrijnen Martinitoren Men zag hem in zijn zijden kleeren welken Pierrot Salome en de koningin van Saba Sledevaart Sonnet: God zij gedankt, ik weet, dat gij mij mint Sonnet: God zij gedankt! als men geen heul meer weet Sonnetten – I Ik zei: wat wil het vlammen uwer oogen Sonnetten – II Ik heb vandaag met een bekorend vreezen Sonnetten – III Mijn oogen doofden, maar mijn hart bleef branden Sonnetten – IV Weet gij wat weenen is en eenzaam-zijn Sonnetten – V Dank Tweespraak I-III De Donkere Bloei David spelende voor Saoel De blinde vogel De door Elia opgewekte jongen De drie jongelingen De Emmaüsgangers De moeder De moeder van Sisera De primitieven De thuisgeblevene De zondares Drie koningen Ecce Homo Elia in de woestijn Erkenning Gethsemane Goede Vrijdag I, II Goede Vrijdag-nacht Hagar en Ismaël Hanna Herodes In allen nood Jeremia I-IIII Jerobeams vrouw Jezus weende Judas Kerstliedje Laat Pinksteren Miserere mei Nebucadnezar Paaschavond Paaschmorgen Palmzondag Samuël Sint Franciscus Sonnet: Zij ging zoo rustig door de jaargetijden Sonnetten – I Italia Sonnetten – I Och Heer, Dien men met specerijen Sonnetten – II Heer, wij zijn wars van zonde en moe van kwaad Sonnetten – II Lionardo Sonnetten – III Het goede, Heer, wie is er goed dan Gij ? Sonnetten – III San Marco Sonnetten – IV Firenze Sonnetten – IX San Pietro Sonnetten – V Fra Angelico Sonnetten – VI San Sebastiaan Sonnetten – VII Sint Franciscus Sonnetten – VIII Roma Sonnetten – X Raffaello Sonnetten – XI Michel Angelo Sonnetten – XII Michel Angelo: pietà, San Pietro Stefanus Stille week Te vroeg bloeiende perzik Terug Thomas Tu es Deus absconditus Voor Kajaphas Nalezing VI Bloeiende elzen Boeddha De Goede Herder De thuiskomst Er kwam een stem, die langzaam las, en zeide Er waren snikken toen ik wederkwam (De thuiskomst) Esther gaat tot Ahasveros Frieslands vlakten Geluk Het jongetje Het medaillon Ik zei: ‘ik ben zóó boordevol geluk In oude tijden Insula felia Jan Mankes Jezus (Christus) Job Johannes Moeder Moeder Nog mint uw hart de dichters en de dwazen Papaver Voor Okke Wintermorgen Zefanja 3:17 De Verloren Zoon Bij huis De moeder De moeder De oudste peinst: De oudste peinst: De oudste zoon spreekt: De stad De vader En hij peinst: En hij peinst: En hij peinst: En hij peinst: Gesprek van vader en moeder Het vertrek Hongerende Overpeinzing Peinzende en ziek Terugtocht Tot vader en moeder Vaders gebed De Steile Tocht ’t Is niet to zeggen Avondregen Avondwandeling Besneeuwde treurwilg Bij het kruis Bilderdijk Bruidje van Thijs Maris Christus’ ommegang in het westen I Christus’ ommegang in het westen II Chrysanthemen De beukenheg De eik De harpspeler De heidestruik De herders De leeuwerik De legende van het roodborstje De linden De luiken De martelaar De meeuw De moeder De nachtegaal De pauw De rogge De stamroos De vangst De vlieger De waakhond De wijnstok De zandbult De zieke ’s avonds De zon Dullaert Elia op Horeb Emmaus Hangende lantaarn Hemelvaart Het Groninger Hoogeland – I Het land Het Groninger Hoogeland – II Het volk Het ijzer Het vogelnest Ik zal Hem zien, maar nu niet Jan Luyken Jan Mankes Lodensteyn Ludwig II Na de bui Najaar Najaar O hart Paulus Pinksteren Revius Rozebottels Salomo en de koningin van Saba Shakespeare Slapen gaan Sluimeren in ’t groen Tijdens onweer Tulpen Vaas met judaspenning en pauweveeren Veni creator Vergeten kaars Zult gij… De Lichtstreep Agnus Dei Benedictie Benedictus Credo De Lichtstreep – I De rouwtoorts De Lichtstreep – II De gedroomde zoon De Lichtstreep – III De zachte fluit De wereld en de tijd zijn moede als wij Dit blijft altijd: dat mij uw oogen lichten Gebroken, gebroken is uw schoone Gij zijt nog nooit zóó teer verschenen Gloria God heeft u van mij afgeëischt Het is aldoor dezelfde plof Het is de bloeimaand, ’t geurende getij Ik ben geen vader, en ik hèb geen zoon Ik draag als schuld dit groot verdriet Ik vrees zijn spelen in de drukke straat Introïtus (Ps. 4:7) Kyrie Maar dit is troost, wat is geweest Men heeft mij iets heel liefs gegeven Nu moet ik weenen in duisternissen O dit herdenken, dit rampzalig zijn ! O droom, die in een slapeloozen nacht Ook deze droom was schoon: ik zag u spelen Sanctus Stille genegenheden tusschen ons Wie durven deze weelden met mij deelen Wilt gij nog hooren dit belijden? Nalezing VII Aan hemels deur Antwerpen Beeldje Beloften Brussel I Brussel II Cor cordium Dan kom ik weder tot dit oude De aloë De bloedlelie De brief De gentiaan De glasblazer De infant De krankzinnige De pluk De roos De stervende De tamme tuindistel De verzenzegster De wet Decretum horribile Een dichter Floris Verster Gebed Genezing Genezing Goddelijke vrede – I Introïtus Goddelijke vrede – II Kyrie Goddelijke vrede – III Gloria Goddelijke vrede – IV Credo Goddelijke vrede – V Sanctus Goddelijke vrede – VI Benedictus Goddelijke vrede – VII Agnus Dei Goddelijke vrede – VIII Benedictie Goethe Hart van God Hart-liedjes I, II Hervinding Het dogma Het kerkboek Het verdriet Ik mat van dag en nacht… In den hof In memoriam patris I, II Karel V Koorts I, II Kwatrijnen Kwatrijnen Kyrie eleïson Langs ’t hoog blank voorhoofd laat het haar behendig Lodensteyn Lof in Sint-Bavo Maannacht Madonna van Quinten Metsijs Manasse’s gebed Men heeft U, de oogen vol verwijt Mozart Muziek op Kerstmis Na de bui Oezzia offert Ondergang I, II Onweer Roman Tsjaikofski’s symphonic pathetique en Van der Weyden’s Philippe de Croy Weigering Wraak Zomer Zomeravond Omar Khayyam ’t Is dwaas in vruchtlooze afgunst te verzinken ’t Zijn ezels die uit sleur’t gebedskleed spreiden Als in mijn hart de zonde tiers en schreit Bedenk den korten duur van werelds tijd Behaalt gij roem, gij zult eerzuchtig heeten Bestendig blijf in wisselvalligheid Daar zullen eens al de beminden zijn De maan doorvaart het donker van den nacht De ontdekkers, waar geen raadsels voor bestaan De waarheidzoeker twijfelt meer of minder De wereld is een tooverlampion Den zwijgzamen geldt dit geheim gefluister Die ’t leven kept, zoo kronkelig en krom Die, wars van ’t goede, leeft van slechte streken Duld geen beschimpen! Wat u hier verdriet Een dwaze alleen zegt: ‘k wil ! en: ik wil niet ! Een ieder hart, of het verbonden zij Een steep, die diep in de aarde moet vernachten Een wijnnap leek de hemel mij bij tijden Gedachten kwellen, ’t hart jaagt, de ooren klinken Geen enklen dag ben ik van wanen vrij Geen goedbegonnen dag wou gunstig enden Geen middel baat, niets brengt me U naderbij Geen nacht, dat ik ’t verwoelde bed niet liet Geen zoete slok is hier door ons gedronken Gij drukt Uw keur ons in of ’t merk der schande Gij weet het, werelds list is sterk en fijn Gij wordt geboren: het bekommert geen Ginds moogt gij eenmaal alle harten minnen Had men ’t vanwaar en het waarom vernomen Heb geen bekommering om aardsche zaken Het diepst geheim is voor Hem naakt en klaar Het leven scheppend, schiept Gij ook het sterven Hij zaait in’t hart de heete netelpijn Hij zelf trad gistren in dees aardsche kroeg Hoelang bedwelmt u werelds zoete geur Ik ben Uw slaaf, een maaksel Uwer hand Ik ga mij graag aan purpren wijn te buiten Ik heb niet twijflend heen en weer gezweefd Ik heb nog niemand om zijn slaap gebracht Ik raad u: neem het leven zooals ’t is In ’t wijnglas is de geest vloeibaar en vluchtig In dit aardsch huis, waar wij begoocheld wonen In stomme smart naar U elks hart verteert In vriendenkring drink ik den gouden wijn jawel, in wijn en roes ik mij verloor Kent gij de schijngestalten van den wijn? Klokkend ontspoot de tulpenroode wijn Klop zonder noodzaak niet op ieder deur Maak licht den last waarmee ik ben beladen Met mijn begeerten strijd ik; wat te doen? Mijn doel is na, door dunne mist verborgen Mijn eed was zwaar en vluchtig als mijn roes Mijn jeugd verging met al ziijn prachtig blinken Mijn vriend had heden met mij mededoogen Naar waardigheid en titels streven zij Nauw hebt ge uw plaats bezet aan aardes maal Nog om de rozen uchtendnevel rift Nooit drong men door tot waar de rozen stonden O alles rekent Hij ons aan ten kwade O arm hart, dat niet kan in vlammen staan O Gij, wien aller heimwee hoopt te vinden O hart, kom tot mij en vergeet uw treuren O hemel, rein kristal, dat de oude schuld O pottenbakker, die de rauwe klei O roos, zoo edel als mijn liefs aanschijn O, wilde God zóó onze wegen leiden Ons barre leed aanschouwt de hemel stug Open de poort, want Gij zijt de portier Reik mij den kelk met vloeibare robijnen Saâmliggend nacht op nacht ontvlood ons rust Schatten vergaadren is een ijdel pogen Schoon en afschuwelijk is hun gelijk Slaap niet, want onderwijl vervliegt de tijd Tegen den hemel mor ik nog altijd Twee of drie geestelooze knechten U zij een trouwe vreemde als bloedverwant Uit dartlen lust grijp ik den beker niet Uit valsche liefde schiet geen lichte straal Uw maal? een korst van maaltijds overschot Vanmorgen vond ‘k een grijsaard voor de kroeg Vannacht aan ’t water met mijn lief genoot Verhoogt mijn dienst den glans van ’t godlijk recht? Verliefd en dronken zijn wij, groot en klein Voor al begeerten sloot’k harts deuren toe Voor U draag ik gewillig elke smaad Vrees voor vernietiging is niets dan waan Waarom zult gij een vroolijk hart doen weenen Was ik beneveld voor een oogenblik? Wat baat de wereld ons vertrek of komen? Wees vroolijk, want wat baat het dat gij treurt Wenke ons de hemel, dreig’ de hellenood Werd mij dit toegestaan te zijn ontwrongen Wiens oor de stilste zuchten kan verstaan Wijn is verboden; drinkt gij toch? welaan Wijn, brood, een boek in een woestijn Zelfs hij, op wien we onwankelbaar vertrouwen Zijn ziel en adem was doorgeurd van wijn Zijt ge elken dag voor kruik en kroes bezweken Zoolang mijn hart het leven blijft gespaard Zwijg! onzen dood en angst kan niemand breken Langs Den Heirweg ‘Ich bin’s, ich sollte büszen!’ Allerzielen Amas me? Avondgebed Avondlied Consummatum est! De bader De bekeering De boer De cactus De componist De dom De doode De doornstruik De eschdoorn De fabrieksarbeider De genezende De kluizenaar De muur De mysticus De oude man De overval De plas De profeet en zijn opvolger De profetes De schilder De slang De stammoeder De wind De witte kater De witte pauw De worsteling De zwerver Die gelooft zal leven Een neger Emblemata – I Het licht Emblemata – II De korenwanner Emblemata – III De ijsbloem Emblemata – IV De wesp Emblemata – V Het rusthuis Emblemata – VI De bijen Emblemata – VII De paddestoelen Emblemata – VIII De naam Emblemata – X Het bed Emblemata – XI Het vuur Familiedag Gebedje Het geluk Het grauw Het meisje Het sein Het stamboek Hoogzomer In droogte In memoriam III (I-III) Jacob zegent zijn zonen Le roi soleil Leerstellig Lenin Lied Morgenlied Mussolini Nazomer Overvaart Pinksteren I Pinksteren II Pinksteren III Princelijk regiment Radboud Sluimerliedje Strijdbare jeugd I Strijdbare jeugd II Strijdbare jeugd III Strijdbare jeugd IV Voorbij Willem de Zwijger Zon Chineesche Gedichten ’s Morgens vroeg De banneling De brief De brug De droom De held De Keizer De keuze De kinkhoorn De roos De vlieg De vreemdeling Lente Levenseinde Li Tai Pee Melancholisch Oorlog Oud en dwaas Troost Wachten De Stille Tuin ’s Morgens Adam wandelt in het paradijs Afgesneden rozen Afnemende pijn Anna Avond Bedouinen Bloedtheologie Credo De appelboom De avondster De donderbui De grootvader De hyacint De kastanjes De maaier De ploeger De profeet De rijke jongeling De tuinman De wijnstok De wijzen De zoekenden Dogmatiek Een dorpsjongen Eenzaam bidden Eerste avondmaaltijd Engelenzang Gebed Gebedje Gedachtenis Gele brem bij een zandstuiving Hemelsch avontuur Het kristal Het riet Het testament In memoriam Kerstmis Kerstmis Maria Mijn zoon, geef mij uw hart Ongeloof Oudejaar Simeon Spes unica Stillen in den lande Stilte Tweede bloei Verklaard? Viaticum Voorbidding Voorjaar Voorjaar Wie kan… Winteravond Nalezing VIII Abyssus abyssum invocat De leeuwenkooi De slang Dichten Een lucht vol witte wolken Eerste liefde Erkenning Finis Gebed Gulden legende Herinnering Het gastgeschenk Het kind Het kussen Het pluis In Hem Leven wij Kerstmis Koorts l’Ange du méridien Lichtzinnig volksliedje Morgendroom Najaar O tempora, o mores! Oogst Sonnet: Waarmede zullen wij de woning sieren? Ten deele Toekomst Toen is Zijn Aangezicht gekomen Uit een zolderraam Zomers einde Zwijgen Kruissonnetten I ’t Hout waggelt òp; Hij slingert mede II Naast Hem, een moordenaar, van pijn III O vrouwe, die’s onschuldig lijden IV Dit durft de hemel niet aanschouwen V Hij dorst; Hij is versmacht voor ons VI Het leed leeft uit; Gij hebt Uw kracht VII Uw laatste woord was tot den Vader Doodenboek Ave Christus! Praemortui to salutant De bron De duif De rozentuil De vliegenier Dood kindje Doodsdronk Geboorte Gestorven jongetje Het uit den boom gevallen jongetje Miserere Ontmoeting Operatie Strofe Vruchteloos Ziek XXX Psalmen Psalm CIII Psalm CL Psalm CXLI Psalm CXXI Psalm CXXIII Psalm CXXIX Psalm CXXVII Psalm CXXX Psalm CXXXI Psalm CXXXVII Psalm I Psalm II Psalm III Psalm IV Psalm LVI Psalm LXV Psalm LXXIII Psalm LXXV Psalm LXXXIV Psalm V Psalm VI Psalm VIII Psalm XIV Psalm XLII en XLIII Psalm XLVII Psalm XV Psalm XXII Psalm XXIX Psalm XXV Psalm XXXII Eenvoudige Gedichten Belsazar Christophorus Daniël in de leeuwenkuil De drie jongelingen in den oven De zalving De zieke Klaagavond Vitellus Kringloop Aan Wilhelmina Afstand Avond Bach Belijdenis Bileam? Boanerges Breêro sterft Charitas Dankliedje De beek De dood in Venetië De fakkel De keizerin De massa staat op De minnende De nacht De nachtegaal De nieuwe knecht De noodhelper De oude dame De oude tuinman De peppel De pottenbakker De vaandrig De vader zegt: De visch De vlucht De zeevaarder Een dichter Finis Geen andere goden Gesprek Gideon slaat de Midianieten Gij komt… Het atoom Het geluksland Hoe heerlijk moet de hemel zijn In de moskee In Nazareth’s synagoge Jezus Rex Johannes Kinderspel Kwatrijnen Lijdelijk Mozes op Nebo Nazareth Offers des Heeren Regenavond San Sebastiaan Saul, luisterend naar Davids spel Slapenden Telkens opnieuw Werken Zomermorgen Zomerwolken Kaleidoscoop Afgescheidenen Afgezette koning Calvijn De boerendochter De dichter De dikzak De Duitsche Herder De erflater De gastvrouw De geboorteheilige De geranium De gezondbidder De godsman De honderdjarige De nieuwe ster De onderworpene De peer De rooker De spin De uitvreter De valsche getuige De vermoeide tot zijn bibliotheek De visscher De zaligen De zangeres De ziekenzuster Egypte I, II Gezonken Hadewych Henri Quatre Huisbezoek Jeroen Bosch Luther Olympisch Ook dit moet zijn Oude dans Rabbijnen Rococo Romantiek Roode cyclamen I Roode cyclamen II S. Teresa in extaze Simon Stylitus I, II Vergevende liefde Volksprecliker Volwassen worden Zeventiende-eeuwsche predikanten De Levensgift Dankbaarheid De adelaar De engel De ring Een-zijn Het schrift Het verbond Kussen Ledigheid Liefdes regiment Motto – oud minneliedje Onder liefdes heerschappij Onweder Troost Verlangen Weten Nalezing IX Advent Bach Beatus ille Berceuse Bij het huwelijk van H.K.H. Prinses Juliana en Z.D.H. Prins Bernhard Brugge Christelijk Leven De bent De getuigers De laatste werd de eerste: de avondster I, II De operatie Een criticus Herinnering Het kind Het monnikje tot Maria Het nemen van een arm: dit zoet gevoelen Het vreemde Hoe moet ik ingaan tot uw wezen? Jong-katholieken Jonge Germaan Meisje in’t voorjaar Na Slauerhoff’s dood Oogen Parijs I Parijs II Polonaise brillante Sint Anna ter Muiden Teleurgestelde verwachting Toon Uitzicht Venetië I Venetië II-III Vergeefsche roep Visite Vita nuova Voorjaar Wiegeliedje Ruischende Bamboe Daggang De ‘eerste dame’ De doode keizerin De goudvisschen De groote muur De visch De vlucht De voortplanting De zangvogel Dood Eenheid Geboorte Haat Het feest Het lied Het menschenlot Kinderloos Kwan Yin Pauwen Voorjaar Spiegelbeelden Apollon archaïque Begrafenis Blinde harpspeler Boerenfeestmaal De achtervolgde De baker De dominee De doove vrouw De gek De hulst De inbreker De jonge broeder De jonge Zeeuw De krankzinnige De landlooper De minnenden De moordenaar De orgelman De oude jongeman De rozelaar De spiegel De veroordeelde De wedloop De zusters Doodenklacht Egyptisch damesportret Egyptisch jongensportret Het dienstmeisje Het horloge Het jubileum Het meisje Het oude meisje Koortsdroom Landelijke zaterdagavond Liedje Operatie Oudejaarsnacht Prediker Ruiter, paard en hond Slaapsteê Nalezing X Bijeenkomst Dansende derwischen De brief van den doode Elisabeth Feestdisch Het album Jeugdorganisaties Kinderland Klacht om Abisag Litteratuur-geschiedenis Nuttige raad Triestig Voorjaarsverwachting Woorden Overig De Heilige Sebastiaan Een nieuw lied Johannes Motto Dorp bij Zomeravond Dorp bij Zomeravond Gestorven Heimwee Kruisdragen Lazarus! Lied! Op de fiets Regendag Stil zijn Zielevreugd!