Categorie: Nalezing IX
Het kind
Toen zij besloten één te zijn En bloed en leven te vermengen, Kwam er een zachtheid in hun zengen, Of er een zingende fontein Koelte verstuivelde over rozen. Hun diepste wezen, transparant, Tot stralend licht gestolde brand, Verscheen ’t kind,
Berceuse
Laat u maar glijden, de slaap is stil. Laat u maar glijden: ritselende zijde; Bevend dwaallichtje op een weide; Droom en dood omhelzen u beiden; Gij zijt vergeten van vreugd en lijden; Laat u maar glijden, het water is stil.
Venetië I
Voor Bram ’t Weerzien was schooener dan het eerst begroeten ’t Water lag wijder en de uitheemsche drooemen Die jarenlang ons kwellend bloed verzoetten, Zijn iederen dag levend tot ons gekomen. Wij gleden in de gondels het verleden Tegen
Jong-katholieken
We houden van barmeid en zeekapiteinEn van een gulle hartige slok,Een krachtige vloek en losse geinMet een stem als een schorre klok. De heiligen en Maria zijnNiet bij ons in het publiek.Ze mogen thuis trooten in ziekte en pijnWant wij
Venetië II-III
Voor Bram II Wie kent u, stad, ofschoon hij van u spreekt? Wie kan uw lente en schoone herfst verhalen, Verweerde steenen, roestende metalen: Hortensia’s, wier kleur is ingebleekt? San Marco, dat met koepels en portalen U aan ’t onmeetlijk