Het kind

Toen zij besloten één te zijn En bloed en leven te vermengen, Kwam er een zachtheid in hun zengen, Of er een zingende fontein Koelte verstuivelde over rozen. Hun diepste wezen, transparant, Tot stralend licht gestolde brand, Verscheen ’t kind,

Berceuse

Laat u maar glijden, de slaap is stil. Laat u maar glijden: ritselende zijde; Bevend dwaallichtje op een weide; Droom en dood omhelzen u beiden; Gij zijt vergeten van vreugd en lijden; Laat u maar glijden, het water is stil.

Venetië I

Voor Bram ’t Weerzien was schooener dan het eerst begroeten … ’t Water lag wijder en de uitheemsche drooemen Die jarenlang ons kwellend bloed verzoetten, Zijn iederen dag levend tot ons gekomen. Wij gleden in de gondels het verleden Tegen