Ik kleedde mij in donkerpaarse zijde, En nam de kevie met den gelen vogel En liet hem wandelend de wereld zien. De vogel klampte aan de bamboespijlen, En stak zijn kopje door de gele tralies, En zag de stad en
Tag: gedicht aanwezig
Het jubileum
Hier zit hij nevens zijne gemalin Die hen met ’t Woord vertroostte en bezeerde, Tegen hun reglementen rebelleerde, En veel te veel verdiende naar hun zin. En hoeveel zegen heeft hij hier genoten! At hij niet van hun koe en
Operatie
Voorzichtig, zooals men een kostbaar boek Opent, was de verdoofde (laag na lagen Werd omgevouwen, critisch gageslagen) Opengelegd voor het laatst onderzoek. En in hem blikten dwaze en wetende oogen, En zagen wij hij zelf wist noch vermoedde: Hoe wonderlijk
Ruiter, paard en hond
De eene begeleidt, de andre draagt mij.Tot mijn genoegen en in zwaren strijd. Dit zijn bevredigingen en dit plaagt mij, Want zij zijn roekloos aan mijn dienst gewijd. Het paard! (ik voel mijn snelheid vertienvoudigen).Dat man en lans, die mij
Dansende derwischen
Eerst draait er één, dan twee, dan vier, En eindlijk allen, groote tollen Die razend worden, en uitbollen, Bleeke planeeten zijn, wier zwier Men niet meer volgt, maar als vreemdstille Rondheden roereloos ziet staan. Windkolken raken elkaar aan En zoeven,
Eenheid
Hoe helderder licht, hoe duisterder. Hoe duisterder hoe meer sterren. Hoe meer sterren hoe groter heelal. Hoe groter heelal, hoe leger. Hoe leger, hoe stiller. Hoe stiller, hoe nader het midden. Hoe nader het midden, hoe meer leven. Hoe meer
De moordenaar
Toen hij gedaan had wat hij wou, Begon er in hem een bedroeven Of hij moest wenen bij een groeve En nooit meer vrolijk wezen zou. Vlak naast hem was de vette vrouw, Nog naakt, zich wassend, of de schande
De orgelman
Hij droeg een zwartfluweelen flodderbroek, Wijd openstaand een lichtbont boezeroen, Op zijn goudbruine borst in donkergroen Een tatouëering, een bontzijden doek Slingerde losjes om zijn hals; zijn gaaf Gebrand gezicht hief als een kroon het zwaar- Geonduleerd, het mat geelgouden
De wedloop
Altijd verdoold van zinnen, Zo komt men op de baan. ’t Is steeds weer: bloed en minne, En doof zijn voor vermaan. Heere Jezus, zie ons aan. Laat ons den wedloop winnen. Wij aarzlen te beginnen Want t moet recht
Rozen
Vandaag heb ik mijn hart aan u verloren, Rozen, zoo rood als versch vergoten bloed. Ik zie in u den ouden liefdegloed, Die, nieuw, elk jaar in ieder wordt herboren. En, o, het stille lichten der ivoren! Dit is zoo