Ik trouwde een vrouw, en kocht mij velen vrouwen. Voor ik verouder wil ik zonen winnen. Zaads overvloed geeft overvloedig vrucht. Doet zoo de rijke niet die veld aan akker schakelt en t groote goed met goed groot graan bezaait,
Tag: gedicht aanwezig
Voorjaar
De hagelbuien raatlen door den hemel.De bamboestangen klapperen luidruchtig.De wilde ganzen trekken krijschend verder. Het water kreeg een korten snellen golfslag.Het gele leem vertroebelt de rivieren. ’t Heldere van de zee trekt zich terug. Het wilde voorjaar spiegelt in mijn
De visch
Ik wierp mijn hengel in het water. De vis beet, en ik ving de vis. Ik doodde de vis, ik kookte de vis, Ik at de vis, de vis at mij. De vis was giftig, ik moet sterven. De vis
De zangvogel
Ik kleedde mij in donkerpaarse zijde, En nam de kevie met den gelen vogel En liet hem wandelend de wereld zien. De vogel klampte aan de bamboespijlen, En stak zijn kopje door de gele tralies, En zag de stad en
Eenheid
Hoe helderder licht, hoe duisterder. Hoe duisterder hoe meer sterren. Hoe meer sterren hoe groter heelal. Hoe groter heelal, hoe leger. Hoe leger, hoe stiller. Hoe stiller, hoe nader het midden. Hoe nader het midden, hoe meer leven. Hoe meer
Het feest
De lentenevels stijgen uit de vijvers. De schaduwen van riet en boonren groeien. Schaduw en nevel worden tot een wade, De nacht bedekt den hemel voor ons oog. Mijn vriend heeft aan een vrouw voor jaren Trouw en verbintenis beloofd,
Pauwen
Een witte pauw pikt uit een roomen schotel, Een wijfje, en drie pauwen paradeeren Met uitgezette purpergroene staarten. Elk vaagde ’t derde deel der hemelsterren En hing ze als godenoogen in zijn pronk. Samen omringen zij haar teere witheid Gelijk
De groote muur
Ik ben tot aan den grooten muur gereden. Ik sprong uit ’t zadel en beklom den muur. De meterdikke treden zijn vervallen. De vogels nestlen in de wijde naden. Het wilde vee vindt bovenop zijn weide. Hoe bar ligt buiten
Dood
Zij was mijn wieg, ik werd haar graf. Mijn wezen is uit haar begonnen. Ik werd een van de nieuwe zonnen Die ze uitstiet, en zij weerde ze af Wanneer ze dreigden toe te storten Op haar verdooven, en zij
Geboorte
Ik droomde een verschrikkelijk verhaal. Ik was een zaadje en ben ontsproten In een warm duister en werd grooter En was een plantje in een ronde schaal, Grootlobbig en ik groeide tot een dier Dat bloed dronk en zich blind