Ik bad: Heer, laat uw dienstknecht gaan, Als Gij mijn zoon hebt weergegeven; Maar nu ‘k hem zóó berooid zie staan, Smeek ik : och, laat mij voor hem leven ! Een boom, vermolmd van ouderdom, Kan amper vrucht, schraal
Categorie: De Verloren Zoon
Tot vader en moeder
‘k Begeer geen broedergoed, ik kom niet nogmaals erven. Mijn honger watertandt niet naar zijn lekkernij. Vader, ‘k hoopte u te zien; moeder, bij u te sterven, God heeft ’t mij toebedeeld, nu laat mij ’t leven vrij. Nog is
Het vertrek
De paarden laten draven langs de straat, Den rauwen praat van ’t ruige volk te hooren, De zwaarte schatten van het rijpend koren, En ’t vee betasten naar zijn waarde en staat, Het spotten met den schommelenden gang Der vrouwen;
De oudste peinst:
Ik zag ’t van ver: het huis was licht, De dorschvloer dreunde van ’t alarm. En ‘k stond voor ’t raam, met wit gezicht Hing hij zoo moede in moeders arm. Ik heb verloren, en hij wint. Al werkend was
De stad
Hoe heerlijk is het doelloos dwalen In vreemde stad, met vreemde liên, En gretig naar zich toe te halen Alles wat de oogen kostlijks zien. Als op den hof het vochte ronken Van ’t vee den slaap kruidt van ’t
Peinzende en ziek
Ik hoopte, zonder hoop: te leven ! O nieuw begin . Maar God sprak: sterf Dies heb ik mij den Heer gegeven In hope, dat ‘k den hemel erf ! Hoe moeilijk valt mij het ontstijgen Aan ziekte en leed,
Overpeinzing
Ik zei: ’t geluk zal mij verfijnen ! Nu weet ik, dat de weelde moordt. Mijn oogen glanzen niet, maar kwijnen, En al mijn krachten zijn verstoord. Mijn hoofd verdoft een priklend suizen. Een pijn doorgluipt mij en verspet En
En hij peinst:
Mijn handen werden wit als ’t linnen Waarop hun broze moeheid rust, Dank, God, die eindelijk der zinnen Laatste oplaai zachtkens hebt gebluscht. Nu ben ik stil en wit van binnen En van de wereld onbewust. Ik kan alleen nog
En hij peinst:
I Toen ik nog thuis was, volgde ik ’t ruischen Van ’t water door het eng ravijn Om mij te lesschen en te kuischen Na jacht met boog en javelijn. Dan, trotsch op eerelijk gewonnen Buit, en gezond- en zuiver
De moeder
O kind, dat hebt gezworven Zoo ver, om liefde en lust, En thuisbracht een bedorven Hart, hunkerend naar rust, Hier zullen ziekte en zorgen U plegen, nu, vereend Met Godes wil, geb?rgen, Ge in moeders handen weent. Wees stil, zij