Heere, zij hebben U kwaad gedaan, Van dat Gij waart geboren, Tot men U met een balk belaá n Tusschen de moordenaars deed gaan En hangen aan het hout. Gij hebt soldaten en joden Vergeving aangeboden. Ach Heere, Miserere wie
Categorie: Doodenboek
Geboorte
Reeds was in haar het afscheidnemen Begonnen tusschen haar hart en het kind, Misschien zou ze in ’t licht als een vreemde Aanschouwen, die ze in ’t donker had bemind. Zij dacht aan het wonder, dat ze open Zou wezen
Gestorven jongetje
Hij was zoo zoet, Hij werd zoo vaak gekust. Hij was zoo zacht en koel als room. Jaloersche, zijt Gij zoo belust Op dit onnoozel bloed, Dat Gij hem neemt, en met een droom Van hem nog tegen onze harten
Operatie
Zij vreesde niet voor ’t mes, maar voor een hand Die als een schaduw in het glinstren kaatste, En dacht bij iedre zucht: dit is de laatste, En werd zeer rustig, ziende naar den wand, Die blank zich tegenover haar
Ziek
Zij zeide: Ik dacht toen ik ging slapen: deze nacht Zal ik ’t geheim in droomen zien verklaren, Maar ik sliep grondeloozer dan sinds jaren En werd als kind weer tot het licht gebracht. Afkeerig voelde ik ’t warme zonnelonken.
Doodsdronk
Joh. 4:14 Haar lippen trokken witter Van ’t levenswater dan van gal. O God, is het zóó bitter? Is dit de drank die haar genezen zal? Zij heeft een slok genomen En ’t is een zuur dat vreet en boort,
De rozentuil
Zij wist het niet, of zij nog leed, Maar voelde zich gehaven en verslagen. Haar wangen waren week en heet Als rozen, die lang in een kinderhandje lagen. Gij waart het, Heere, die haar droeg En eindlijk thuisbracht, en zei:
Vruchteloos
Nog dringt uw ademfluistren tot ons door, Ofschoon gij van ons hart zijt weggeborgen. Een vaag gemurmel van uw verre zorgen Bleef wonen in de gangen van ons oor. Over de heide, tusschen heuvels door, Waaien de nevels eiken wintermorgen.
Strofe
Bloemen en jeugd zijn opgenomen In een wit glanzen; ons hart is ontdaan. Zij moeten tot het groote rijpen komen, In wijde stilten wezen, en voortaan Zwaarder leven, en schielijk verloren Gaan aan zichzelf, aan alles vergaan. Bloemen en jeugd
Dood kindje
Men heeft het kindje, wit en recht, Uit ’t wiegje in een kleine kist gelegd, En wit en zwart, o simpel onderscheid, Zijn slaap en dood, zijn tijd en eeuwigheid. Hij is maar even hier geweest. Men gaf hem op