Zij kwam hem tegen vlak bij huis. Hij tikte vriendlijk op haar schouder, En zei, het klonk als zeegeruisch: Doe wat nog moet, want gij wordt ouder. En zij: mijn huis is lang bereid Ik weet, wien alles zal behooren.
Categorie: Doodenboek
Ave Christus! Praemortui to salutant
Dit is ons laatst verlangen In onze laatste nood, Nu harten en gezangen Zijn volgestroomd met dood: O Christus, dood gebloed! Zie, hoe wij moeten Ons bloed boeten Om uw bloed! Nu bréékt het leven open, Een vrucht van rijpheid
Miserere
Heere, zij hebben U kwaad gedaan, Van dat Gij waart geboren, Tot men U met een balk belaá n Tusschen de moordenaars deed gaan En hangen aan het hout. Gij hebt soldaten en joden Vergeving aangeboden. Ach Heere, Miserere wie
Geboorte
Reeds was in haar het afscheidnemen Begonnen tusschen haar hart en het kind, Misschien zou ze in ’t licht als een vreemde Aanschouwen, die ze in ’t donker had bemind. Zij dacht aan het wonder, dat ze open Zou wezen
Gestorven jongetje
Hij was zoo zoet, Hij werd zoo vaak gekust. Hij was zoo zacht en koel als room. Jaloersche, zijt Gij zoo belust Op dit onnoozel bloed, Dat Gij hem neemt, en met een droom Van hem nog tegen onze harten
Operatie
Zij vreesde niet voor ’t mes, maar voor een hand Die als een schaduw in het glinstren kaatste, En dacht bij iedre zucht: dit is de laatste, En werd zeer rustig, ziende naar den wand, Die blank zich tegenover haar
Ziek
Zij zeide: Ik dacht toen ik ging slapen: deze nacht Zal ik ’t geheim in droomen zien verklaren, Maar ik sliep grondeloozer dan sinds jaren En werd als kind weer tot het licht gebracht. Afkeerig voelde ik ’t warme zonnelonken.
Doodsdronk
Joh. 4:14 Haar lippen trokken witter Van ’t levenswater dan van gal. O God, is het zóó bitter? Is dit de drank die haar genezen zal? Zij heeft een slok genomen En ’t is een zuur dat vreet en boort,
De rozentuil
Zij wist het niet, of zij nog leed, Maar voelde zich gehaven en verslagen. Haar wangen waren week en heet Als rozen, die lang in een kinderhandje lagen. Gij waart het, Heere, die haar droeg En eindlijk thuisbracht, en zei:
Vruchteloos
Nog dringt uw ademfluistren tot ons door, Ofschoon gij van ons hart zijt weggeborgen. Een vaag gemurmel van uw verre zorgen Bleef wonen in de gangen van ons oor. Over de heide, tusschen heuvels door, Waaien de nevels eiken wintermorgen.