Miserere

Heere, zij hebben U kwaad gedaan, Van dat Gij waart geboren, Tot men U met een balk belaá n Tusschen de moordenaars deed gaan En hangen aan het hout. Gij hebt soldaten en joden Vergeving aangeboden. Ach Heere, Miserere wie

Geboorte

Reeds was in haar het afscheidnemen Begonnen tusschen haar hart en het kind, Misschien zou ze in ’t licht als een vreemde Aanschouwen, die ze in ’t donker had bemind. Zij dacht aan het wonder, dat ze open Zou wezen

Operatie

Zij vreesde niet voor ’t mes, maar voor een hand Die als een schaduw in het glinstren kaatste, En dacht bij iedre zucht: dit is de laatste, En werd zeer rustig, ziende naar den wand, Die blank zich tegenover haar

Ziek

Zij zeide: Ik dacht toen ik ging slapen: deze nacht Zal ik ’t geheim in droomen zien verklaren, Maar ik sliep grondeloozer dan sinds jaren En werd als kind weer tot het licht gebracht. Afkeerig voelde ik ’t warme zonnelonken.

Vruchteloos

Nog dringt uw ademfluistren tot ons door, Ofschoon gij van ons hart zijt weggeborgen. Een vaag gemurmel van uw verre zorgen Bleef wonen in de gangen van ons oor. Over de heide, tusschen heuvels door, Waaien de nevels eiken wintermorgen.