Herodes

Hij liet de sombre geilheid zijner oogen
Vaag schemeren, de man belust op bloed,
En onverschillig hoorde hij “t verwoed
Getier der Joden, maar zijn blikken vlogen
Den schamelen Gevangne te gemoet
En ’t was of zij Zijn heilig leven zogen,
En plotsling ging een vlaag van mededoogen
Met dit gelaat door zijn verdord gemoed.

En zeer zachtmoedig hoonde hij den Raad:
Ik vind in den waanzinnige geen kwaad.
En zou de rechter den rechtvaardge dooden?

En spottend, als een blijk van zijn gena,
Liet hij Hem hullen in een candida
En boog kalm woedend voor den Vorst der Joden.