Avondliedje

Ruischt de sluimer uit de tuinen
Binnen met den avondwind?
Uit de fluisterende kruinen
Staart het duister stil en blind.

Melancholisch murmelt, even
Hoorbaar, of hun droom begint,
’t Weeke wiegelen der reven,
Zacht als d’ adem van een kind.

Maar mijn oogen worden heller,
Of zich ’t licht in hen verstak:
En mijn bloed bonst luid en feller,
Of de branding in mij brak.

En mijn opgestormd verlangen
Stilt zich niet en slaapt niet in,
Vóór de zee den schijn zal vangen
Van het nieuwe dagbegin.