De begeerte

Dit is hem zoete zelfzucht van de liefde:
Dat hij zijn daden om een ander doet
(En gaarne zich het noodige ontriefde,
Want elk ontberen is begeerd en zoet),

En weet zichzelven meer en meer beminde,
En voelt rondom zich als het koel geruisch,
Dat, durend en weldadig, de oude linde
Omschaduwd schenkt aan ’t zongezengde huis.

En ziet de effen heemlen van zijn droomen
Van smeltend goud en kwijnend avondrood.
En voelt een wijden avond om zich komen,
En in hem is de avondvrede groot.

Dan vliegt een donkre vogel (zijn begeeren,
Nog wonder vreemd en vaag zonder naam)
En daalt op strak gespannen glanzen veeren.
Hij ziet, en wacht met ingehouden aêm.