De zwerver

Wat ben ik ver gegaan, wat heb ik véél gezworven,
Mij heugt niet meer ’t begin noch ’t doel van dezen tocht.
En ‘k hunker (die ik min, zijn reeds voorlang gestorven)
Naar de benauwenis der laatste ademtocht.

Doch eiken morgen weer zie ik, ontsteld, de prachten
Der stille lucht gezet in lichterlaaie vlam,
Alsof de hevigheid van mijn tè vurig smachten
Een oogenblik bezit van heel de wereld nam.

En de oude onrustigheid, die nergens mij laat toeven,
Trekt als een kittelkoorts door al mijn leden heen,
En een weemoedigheid, die nadert tot bedroeven,
Doet de oogen schemeren, ofschoon ik nimmer ween.

Dees heimelijke trek, die nooit is te onderdrukken:
Te zwerven, nergens heen, èn de onverstorven hoop:
Te komen tot een heil na’ ’s levens ongelukken,
Spoort steeds mijn moeden voet tot altijd nieuwen loop.

En dan is mij, soms zoet, soms bitterheid, gebleven
De heerlijkheid van ’t veld, de wijdheid van de lucht.
‘k Voel de onbezorgde wind speelsch om mij henen zweven
En fluistren, tot hij snel door de struweelen vlucht.

Des morgens windt het licht zijn eerste weeke schijnen
Mij tot een bleeken krans om ’t welig warrig haar.
En ’t gouden avondrood, dat purpert in ’t verkwijnen,
Verteedert mijn gelaat, verinnigt elk gebaar.

Ik zie der wolken spel als mijn herinneringen,
En, wakker in den nacht, herdenk ik beider schoon.
Ach, al wat verre is, komt, eenzaam, ons omringen.
Wij, in den kring gesteld, zijn weerloos voor dien hoon

Want innerlijk verscheurd, lijkt ons ’t verleden treuren,
Door de aêm des tijds beroerd, zóó innig en zóó mild,
Dat zelfs het minder droef en vreugdiger gebeuren
Van heden ons verderft, tot dieper leed verstilt.

En iedre rustenstijd reist mijn gedachtnis wijder
Terug, totdat zij, ver, geen heugenis meer vindt.
En ‘k voel den avondwind, gelijk een eenzaam rijder,
Die peinzend gaat, den kus van zijn gestorven kind.

Zoo, door den vreemden dwang der wisselvalligheden
Geslingerd, tegen wil, een speelding, heen en weer,
Wacht ik den stillen dag, dat heden en verleden
Mij, in standvastigheid, stáán, zonder ommekeer.