Een dag II/IV

Middag

Door de diepe donkerblauwe
Hemelen gaat helder elk gerucht.
In de zalige landouwen,
Waar nooit wee een hart benauwde,
Hoort men ’t ijle rijzen van ons aardsch gezucht.

En uw hoofd ligt aan mijn schouder,
En gij lacht gerust in slaaps genucht.
En gij weet niet wat benauwde
Roering en de diepberouwde
Twijfel, die er in mijn hart gerucht.

Over uw gesloten oogen
Plotseling een vleug van zonnelicht.
En ‘k heb mij ontroerd gebogen,
En gij, met verklàarde oogen,
Lachtet naar mijn bitter aangezicht.

Lief, van donkerblauwen goude
Staan de hooge heemlen ruim en klaar.
En uw hoofd ligt aan mijn schouder,
En uw oogen, blauw en gouden,
Lachen naar mijn oogen wonderbaar.