Een dag III/IV

Avond

Lief, de regen is geweken,
En de wilde winden zijn voorbijgegaan.
Uit de bleeke westerstreken
Zweeft de streeling van den avond aan.

En de onmeetlijk veege heemlen bleeken.
Nergens is een ster verrezen,
Maar de glansen van de zon en van de maan
Zijn tot deze milde en bedeesde

Glimlach in elkaêr vergaan,
Om de wonden van de wereld te genezen.
En uw oogen hebben de bevreesde
Vragen van mijn oogen, schuw en heet, verstaan.

En uw lippen hebben de ongeneesbre
Zonden teeder van mij weggedaan.
In uw liefde ben ik nieuw verrezen.
Lief, de vreezen zijn geweken,

En de wilde winden zijn voorbijgegaan.
Uit de bleeke westerstreken
Zweeft de streeling van den avond aan.
En de onmeetlijk veege heemlen bleeken.