Gij zijt de rust

Gij zijt de rust, en bij u is de stilte,
En gij deelt alle kracht tot leven mee,
Gelijk de westewind de frissche zilte
Ademen van de zee.

Soms dreigt den langen dag in donker zwijgen
Het onweerzwoele zwerk op ’t broeiend land.
Dan, vaart de wind verlossend door de twijgen,
Dan bàrst de lucht in brand.

En door de locht gromt ongestoord de donder,
En flikkred flitst der bliksems spitse kling.
Maar in de stilten ruischt het blanke wonder
Van uwe zegening.

En in den wijden rust der regenavend
Waait over land en lucht uw koele vreê,
En stijgt ons loome harte toe in ’t lavend
Ademen van de zeek.