Ik houd van niets zooveel dan van uw handen

Ik min u heel en al: uw mond, uw haar,
Uw oor, een kleine schelp met roze randen;
Uw oogen, als een avondlucht zoo klaar,
Maar meer nog houd ik van uw blanke handen.

Uw handen zijn zoo zacht en heerlijk koel.
Hun streeling zegt mij meer dan stem en blikken.
En als ik hen de mijne drukken voel,
Zou ik van vreugde kunnen zinge’ en snikken.

Ik weet niet wat van u dan in mij vloeit
Van kalmte, die als stille vlam blijft branden
Een lange pooze, en dan flauw vergloeit …
Ik houd van niets zooveel dan van uw handen.