Ik droomde, dat uw hart mij riep
En, nauwelijks vernomen,
IJlde ik nabij te komen
Tot waar gij laagt en sliep.
Ik zocht u, en ik vond u diep
In eenen groenend ale.
De maan in loovren zale
Siddrende schaduws schiep.
In lichtglans van uw gouden haar
Zag ik uw aanzicht wonderbaar.
Der oogen blanke leden:
Twee bloode lieflijkheden.
De blozingen der konen
Schenen een morgen schoone.
Het lahen van uw lippen teêr
Verheugde mijne ziel zoo zeer.
Ik droomde, dat uw hart mij riep
In hellen maneschijne
Uw lippen sidderdeinden,
En lachten, maar uw harte sliep.
Ik droomde, dat uw hart mij riep
De nachtegaal alleine
Liet droef zijn klacht verkwijnen.
Gij lachtet, maar uw harte sliep.