Nu heb ik voor de heerlijkheid
Van Uw genadige oogen
Mijn schaamrood hoofd gebogen,
Verstrikt in mijn begeerlijkheid.
En Gij hebt al de deerlijkheid
Van ’s harten onvermogen
Tot Uw hoog hart getogen,
Verrukt en vol verveerlijkheid.
Nu vloeit gestadig weg en weer
Een stroom van zoeter minnen
Mijn wonde harte binnen
En wijkt naar U en vult mij weer.
En ik, verdwaasd en blijde,
Wacht liefdes hoogst getijde.