Sonnetten – VI Mijn hart wil zijn barmhartigheid

Mijn hart wil zijn barmhartigheid
Geen oogwenk naar u wenden.
Het juicht in uw ellende,
En lacht, omdat uw harte schreit.

Het wil naar smeeken, noch vermaan,
Noch harde rede hooren.
Het haat als nooit te voren,
En roemt in uw tegronde gaan.

Het is verbonden met den dood
Om geen gena te geven.
Uw teere jonge leven
Vervalt den donkeren genoot.’

O, ik, die u beminde,
Ben willens haat-verblinde.