Sonnet: Toen hebt gij mijne schuldvernedering

Toen hebt gij mijne schuldvernedering
In ’t streelen uwer handen weggenomen.
Tranenverzadigde verteedering
Kwam in de deernis uwer oogen doornen.

Is niet de diepste wensch van alle vromen
Hun donker aardsche zonden weder in
Gods vuren liefde durend te verstroomen
En te verdampen als een reveling?

Nu voel ik als een fijne lichte wolk,
Mij in den hemel uwer liefde zweven,
Getrokken door harts loutre zon.

Beneden spiegelt levens diepe kolk
Mijn blanke stijgen en mijn windgedreven
Ijle vervluchting, die ik door u won.