De zoeker

Mijn zoekend zwerven werd slechts dwalen.
Voor , zoeken is mijn ziel te mat.
De diep-ontroerende verhalen
Van liefdes land en lichte zalen
Hoorde ik in aller menschen talen,
Maar ieder wees mij ander pad.

Ik ging elks weg; terzelfder stede
Keerde ik na ieder reize weer.
Ik vond vermoeidheids loozen vrede,
Als ik ter muffe legerstede
Mij nauwlijks bukte ten. Gebede.
Mij strekkend, waakte ik reeds niet meer.

Maar ieder nacht ging zonder droomen,
Of, droomde ik, innerlijk verteerd,
Dan réés, dan stráálde dóór de doomen
Uw aangezicht, dat alle vromen
Verlangens vrééze heeft genomen,
En dat mijn hart zoozéér begeert.

O wonderlijk en vreemd verlangen,
Dat mij zoo arm ontwaken doet,
Heeft mij verlatenheid bevangen,
Te driftiger gaan mijne gangen.
De maat der nachtlijke gezangen,
Slaat hoorbaar door mijn bonzend bloed.

Vergeefs… ik ga langs drift en dreve,
Maar ach, Uw land blijft vreemd en ver…
o Vader, zie mijn zoekend leven!
Ik zoéke, wil mij vinden geven.
Zie, boven duisterende dreven,
Ik eindelijk Uw lichte ster?