Afgescheidenen

Niemand spreekt meer van koksianen;
Van fijnen en motregen weet men wèI.
De glans van een scheldwoord gaat gauw tanen,
Maar de haat is nog laaiend als de hel.

Men vormde een ring om ze neer te beuken.
Dat is een prettig en gevaarloos spel.
Men hoeft zijn kIeeren niet eens te kreuken.
WeerIooze menschen sterven wondersneI.

Men stal hun brood en dwong hen te Iuieren,
Ze werden gevangen en uitgezet.
‘Ga Jullie maar naar den hemel kuieren,
Met zijn vele woningen, goed en net.’

God hoort den hoon, belacht des vijands spot,
Laat toe dat dood en duivel hen bedot,
Maar ’t volk dat toevlucht zocht in het gebed
Heeft Hij als vorsten in het Iand gezet.