Afnemende pijn

De regen is geweken,
De hemel wordt weer wit.
Onze oogen, moegekeken,
Nemen opnieuw bezit
Van Uw verklaarde wonder,
Dit teeken zonder smet:
Wij leven zalig onder
Door U vervulde wet.

Wij weten, dat ons lijden
En deez’ onduldbre pijn
Als onweêr op de weiden
En scheidend weerlicht zijn.
Het flakkerde reeds zwakker,
Het is al tijden stil.
Er worden stemmen wakker,
Er is tot leven wil.

Traag van de wereld drijven
De witte misten weg.
Uit veilige verblijven,
Dicht hout en vaste heg,
Slingren hun glanzen snoeren,
Reikhalzend over ’t pad,
De witte en parelmoeren
Winde, en het varenblad.

Wij voelen, moe, maar minder
Van pijn en koorts gesloopt,
Hoe onze ziel, een vlinder,
Zich in uw glimlach doopt,
Vliegt, met geschonden vleugels,
En in versleten dos,
Toch over heide en heuvels
Tot U, van alles los.