Avond

Waar vindt het hart zijn baat ?
Waar is het eindlijk vrede?
Hoor, langs de avondstraat
Gehuurde venters roepen recht en rede,
En, als een schaap dat naar zijn stal zoekt, blaat
Nu hier, dan ginds, een liedjeszanger mede.

Hoe loopt het volk te hoop,
Hoe denkt met holle frazen
Het bij ’s lands uitverkoop
En boedelscheiding op iets goeds te azen.
’t Neemt, tuk op dure lorren, vlug zijn loop
Naar de afslag, om teleurgesteld te razen.

’t Lawaai verlept, ’t wordt kalm.
Het huis staat weer gesloten.
Een deur snapt met een galm,
Door de avond lang gerekt en weggestooten.
Gesprekken klinken plechtig als een psalm,
Een lach als een fontein komt opgespoten.

Aan de achterzij van ’t huis,
De tuin zoo vaak vergeten,
Met het vertrouwd gedruisch
Van het gezin dat opstaat na het eten.
Men ziet ’t licht Mitsen in een hooge kluis,
En schaduw van wie lezend is gezeten.

IJler dan rook, een waas
Komt van de weiden drijven,
En stulpt zich als wit gaas
Over de rozen, en de tengre lijven
Der tot een boom gewassen fuchsia’s
Verzinken, maar hun ronde bellen drijven.

O tuinen, die verplooit
In avondweide en nachten,
Uit werelds rijk, verstrooid,
Klinken nog vaag bedreigingen en klachten.
Maar hier kan ’t hart gerust en ongetooid
Stil als een kind, den laten voetstap wachten.