Hij talmde met het luik te sluiten.
Een vogel vloog de struiken in.
Het laatste rood ontvlood de ruiten
En het werd avond in zijn zin.
En alles wat hij dacht was: rusten!
En wat hij deed, was sterk maar zacht,
Het stadig stuwen der bewuste
Ziel naar den onbewusten nacht.
Een vogel ritselt in de struiken,
Tjuut zacht, alsof hij lacht en kust.
De bout klikt helder op de luiken,
En glimlachend zoekt hij de rust.