Benedictus

Gezegend, die de rozen doet
Onder Uw lach ontluiken
Aan de verbolgen struiken
In glans van sneeuw en bloed.

Gezegend, die de vogels hoedt,
En lokt een schuwen zinger
Heel teeder op Uw vinger,
En wekt het nestend broed.

Gezegend, die der kindren schal
Bij ’t spel met bikkel en met bal
Ons droeve hart laat raken.

Gezegend, die zich vaak vermomt,
Maar in den Naam des Heeren komt.
En ons wil zalig maken.