Nu moet ik weenen in duisternissen

Nu moet ik weenen in duisternissen.
’t Is nacht geworden en het blijft nacht.
Missen schakelt aan lànger missen.
Wacht is door wachten geschalmd aan wacht.

Zij troosten: na deze troostelooze
Tijden zullen geen tranen meer zijn.
O, onder bloeiende en welkende rozen
Zult gij mij eeuwig verborgen zijn.

Ze zijn zoo bleek: zoo waren uwe wangen.
Ze zijn zoo geluw als uw gulden haar.
Ik zie ze teeder strengelen en hangen
Als uwe stille voeten en uw lange
Gevouwen handen, die de wreede bange
Tooi van mijn minnen droegen op de baar.