Bilderdijk

Hij werd hoogmoedig, want hij was alleen,
En zwak, en dong reeds vroeg naar eer en rechten.
Spijtig dacht hij aan God en zijn ziek been:
Hij had geen kameraad om mee te vechten.

Hij las, en leerde talen en hij las,
En schreef de minnedichten na der ouden.
Zijn geest vergiftigde, zijn vleesch genas.
Bedwelmd van zinnen minde hij en trouwde.

Hij hield zijn eed aan vaderland en vorst,
Maar was gelukkig toen, door ongodisten
Verbannen, hij zijn huis ontvluchten dorst.
Levenslang moest de Heiland met hem twisten.
Maar eindlijk door berouw en lijden klein,
Schreide hij: God, genade, ai maak mij rein.