Boerenfeestmaal

Het is november en wij eten
Nu van ons vetgemeste zwijn:
De grote hammen en het klein
Gesneden spek, en, niet vergeten,
De lever en de fijne nieren,
De dikke kronkelige worst;
Het is wat zwaar en geeft ons dorst,
Die wordt geblust met donkre bieren.

Blaas even uit…, neem nu wat bonen,
Of boerenkool; dàn rijstebrij.
De vrouw staat klaar om op te scheppen.
Kom, ieder een paar flinke meppen.
Wij eten voort met rode konen:
Een kerel laat geen beurt voorbij,

En gaan bij hoge nood naar buiten.
Om ’t hoekje kan men rustig fluiten.