De jongen

Wanneer een jongen stil en rustig groeit, Wordt klaar de snelle stroom van zijn gedachten, En aan de wallen van bloeds donkre grachten Staat de boom van zijn goedheid vast en bloeit. Lichaam en geest zijn beiden onvermoeid. Hij haat

De zwemmer

Voor Dick Hij zag mijn stijgende bewondring wel Toen, wiegelende, hij naar ‘t water schreed, En blank en onverhoeds daarin vergleed: Wolkonderschept verblindend zonnespel. Even een stilte… dan een ruischen… snel Verscheen zijn lachend hoofd; een glinstrend kleed, Viel ‘t