Christus’ ommegang in het westen I

Hij gaat niet meer ontfermend door de straten
En predikt niet in danshuis en in kroeg.
Hij waarschuwde en Hij noodigde genoeg,
En is reeds bezig met ons te verlaten.

Meent gij, dat Hij ons honen en verwaten
Glimlachen, als vanouds, geduldig droeg?
Die feestelijk Hem uit zijn hart verjoeg,
Kan Hem niet biddend weder binnen praten.

Hij keert niet in, tot rijken noch tot armen,
En schoon Hij eens in Goddelijk erbarmen
Den disch van hoeren en van zondaars koos,
Zij hadden zich met boete en rouw gereinigd.

Maar dit geslacht, getuchtigd en gepijnigd,
Roemt in zijn zonden en blijft goddeloos.