Christus’ ommegang in het westen II

Maar werd een eed ook menigmaal geschonden,
Wie zich tot God keerde in zijn angst en rouwen,
Schoon hij niet in Zijn oogen durfde schouwen,
Al stamelend: mijn zonden, o mijn zonden!

Heelt altijd weder Zijn gena gevonden.
Hij toornt niet tegen zulken, maar op lauwen,
En zalig worden die Hem blind vertrouwen.
Omdat Hij door beloften is gebonden.

O zekerheid, die Hij ons Zelven gaf !
Hij kan niet van den grootsten zondaar af,
Die zich in ’t Reine Bloed weer vlekloos baadde.

Daar Hij Zijn Wezen niet vernielen kan,
Vervult Hij trouw de leege zielen van
Verworpenen met zalige genade.