Chrysanthemen

Miraculum coeli

Wat van het edel kruid
In hevigheid ontloken,
Nu gij uw tocht besluit,
Tot afscheidsgift gebroken?

En van uw lippen kwam
‘Laat mij dit mogen nemen.’
Uw hand beroerde en nam
De stille chrysanthemen.

O wonder, wat gebeurt?
Verheven afscheidsnemer,
Hoe fel en hoe verkleurd
Versterft gij, chrysanthemen!

Zoo vaal als mullig duin,
Sneeuwwit en guldengeel en
Opaal, vlampaars en bruin
Als gloeiende struweelen,

In fonkeling en pracht,
Sterk, staat gij te verflensen,
Als toortsen in den nacht
En vol ontbloeide menschen.

In oude tijden stierf
Zoo trotsch in praalgewaden,
Die in den strijd verwierf
De hemelsche genade.

Maar zou een vluchtig mensch
Naar vliedend ciersel haken?
Met God verzoend, och, ‘k wensch
Als doodstooi slechts een laken.

Mij dekk’ van hoofd tot hiel
Het vlekkelooze linnen,
En wit voer’ God mijn ziel
Zijn koningshoven binnen.

Maar jeugd, die stil verblijd
Lacht bij het afscheidnemen,
Zij glorieus gewijd
Een tuil van chrysanthemen.

Wij naderen het Doel.
O hemelsche gezichten,
Chrysanten, kalm en koel,
Staan in den tuin te lichten.