David spelende voor Saoel

Hij zag de bruine handen, die zoo zeker
De snaren lieten dreunen naar hun wil.
En somtijds greep hij naar den grooten beker
En dronk zijn woede in lange teugen stil.

Dan zonk hij in een slap en moe berusten,
En hoorde, hoe een jongensstem, wat heesch,
Dan helderder, bevrijd van vrees en lusten,
De liefdediensten van Jehovah prees.

Toen werd zijn hart van heimwee stuk gereten.
Hij zag zich: Saoel onder de profeten,
Hij zag zich: jonge koning, half nog knaap.

Hij bracht zijn hand aan zijn verweende oogen,
En zag zich als een koning uitgezogen,
Rechtvaardig… . en hij zonk in diepen slaap.