De achtervolgde

Een oude schaapskooi of een wrakke schuur
Waren zijn onderdak, maar nauwlijks veilig.
Hij sliep, en nimmer was zijn slapen heilig.
Hij droomde van vervolging, mes en vuur,
Woelend op ’t bed van schapenmest en heide.
Hij werd omringd, doorstoken en verbrand.
Dan vloog hij op, en sloeg tegen den wand,
En koesterde zijn builen dankbaar blijde.

Een zomermorgen in het vroege licht
Trad hij naar buiten, waschte zijn gezicht,
En hunkerde naar heimwee en naar tranen
Als een voor ’t eerst van huis gegane knaap.
Een steen verbrijzelde zijn linkerslaap,
Toen men hem sluimrend vond onder de bramen.