Er is iets zonderlings in haar verschijnen,
Iets buitenwereldsch en iets ouderwetsch,
Ze heeft zich opgedirkt en blijft toch flets
Binnen den vasten bouw der buitenlijnen.
Wij gaan in haar vaag groen gehouden oogen
Als in ’t pissoirtje bij een drukke school.
Men draaft er binnen uit gewoonte en jool
En is er ook meteen weer uitgevlogen.
Zij weet niet hoeveel kinderen haar schoot
Omvangen hield, het was een gaan en komen
In deze eerste haven van het leven,
Deze overstap naar ’t bootje van den dood.
Zij heeft hen onverschillig opgenomen
En even onverschillig doorgegeven.