De blik

Uw ernstige oogen mild op mij gericht,
Gaat gij soms zengend aan mijn hart voorbij.
En duizelingen wirrelen in mij
Tot heel mijn zwakke wezen is ontwricht.

Het is of ik uit wit verblindend licht
Door gouden schemeringen langzaam glij
Naar zachte duisterheden en een sprei
Van koelte dekt mijn zienloos aangezicht.

En als ik eindlijk tot het leven keer,
Zie ik uw diepe goudgrijze oogen weer
En uw schoon hoofd troostend tot mij genegen.

Mijn armen om uw hals…… en warm en lang
Voel ik uw adem streelen langs mijn wang
En beeft uw mond mijn warme lippen tegen.