De brug

Ik heb het fluitje aan mijn mond gezet.
Mijn vingers overtrippelen de gaten
Buiten mijn tuin ligt de rivier gebed
In maanlicht, en er rijst een brug van jade.

Een brug van jade overspant het licht,
Mollig van schaduw aan haar ene zijde
Een smalle schaduw schuifelt in het licht,
En buigt zich over en staart in het wijde.

Zij staart naar ’t overhangen van een boom,
En hoort een fluiten uit het lover glijden.
Dromerig fluit ik naar de lichte stroom.
Dromerig staart zij, dromen wij dan beiden?