Hij zit elke week preken te maken,
Die de gemeente Zondags komt horen.
Hij moet dopen als er wordt geboren
En in het sterfhuis een zucht gaan slaken.
Daartussen ligt een lange reeks van jaren,
Waarin men tot hem zegt: u kunt mooi praten.
U moet de kerk midden in het dorp laten.
Daar zijn we altijd wèl bij gevaren.
Hij moet het volk brengen onder Gods tucht.
Als er geen wolkje is aan de lucht,
Spreekt hij van storm en donderbuien.
Hij brengt de vrede die in Christus is …
Maar met een lach waarin iets listigs is,
Denken ze: laat die klok maar luien.