De dood in Venetië

Jer. 9:21a

Wij hebben goed met hem gevaren.
Achter en boven ons geleund,
Heeft hij gezongen en gekreund,
En scheen over ons weg te staren.

Ons, laag gezonken in den zetel,
Omving vervoerend zwart damast,
En onze levens lagen vast
In ‘t lied dat slaafsch was en vermetel.

Ver van ons weken, vaag, verheven
In gouden roest en schoon verval
Van kleur en spiegelingen, al
De prachtpaleizen van het leven.

Lagen wij stil? De parelmoeren
wateren wiegden ons voorbij.
Zijn stem beheerschte ons en zei:
Ik kan naar hel en hemel voeren.

En toen wij het gezang weerstreefden,
Zagen wij hem: den blondend dood!
Wij voèlden de aanleg van de boot,
En werden hem ontrukt, en leefden.

Maar die hij strak had aangekeken
Huiverde, en zag nog naar hem om,
En is toen hij door ‘t venster klom,
‘s Avonds, nauw zijn bevel ontweken.