Ik weet niet waar ik was, ‘k voelde een bevel
Om neertedalen en ik werd gevangen.
Ik bleef in koud besloten ruimte hangen,
Die levend werd, toen sprong bloeds warme wel
En ’t hart ontwaakte en er begon bewegen
En door de ontsloten oogen speurde ik
De dingen weder en in blijden schrik
Sloegen de geuren van het huis mij tegen.
Moeder, hoe lang ben ik hier niet geweest?
Hebt gij geschreid? en zijt gij niet bevreesd
Dit vreemde nieuwe leven te genaken?
Ik vrees ù niet, gij zijt dezelfde toch;
Uw mond lacht en uw armen prangen nog,
En uw gefluister kan mij rustig maken.