De glasblazer

Ik schep den Schepper na; door vuur
En wind vorm ik een leven puur.
De slechte stof wordt door mijn macht
Herboren tot een loutre pracht,
Door ‘t vuur tot in de kern doorgloeid
Geeft het zich over en het vloeit,
En ‘t kleurloos ziedend kristallijn
Omsluit des hemels zevenschijn.

Dan neem ik uit de heete wel
Een druppel, en ik blaas de bel,
En naar mijn adem wil en drijft
Wordt een gestalte en beklijft:
En kelke en kroes, bokaal en bal,
Verklankt en spiegelt het heelal,
En het gelaat en het gebaar
Van schepper en van beeldenaar.

Oh Levensadem, Geestesgloed,
Al wat Gij wrocht, het is zéér goed.
Doorvaar mij, Wind, doorlaai mij, Vuur,
Herschep mijn hart, dan schep ik puur!