De hemelroze

De bleeke lucht is vol van zilvren licht,
Op aarde heerscht een veege schemering,
Rondom de luchter van uw jong gezicht
Verbeeft een blijde gulden wemeling :

Een lach, een oogenglans, die zich verijlt,
Slechts even tegen ’t domlend duister blinkt,
Liefkozend aan uw smalle handen wijlt,
Talmt bij de kleine voeten … en verzinkt.

Onwezenlijk en teêr, o donkren grond
Staat gij: een tengre witte silhouet,
Of God een vluchtige genadestond
Een hemelroze had op aard gezet,

En of die stil voor Hem te bloeien staat,
En de aarde is donker … en de nacht is lang,
Klaar licht de. luchter van uw jong gelaat …
En ik ben moede en eenzaam en zoo bang …