Maria-liederen – I Verkondiging

Groetend wuifde de engel met zijn handen,
En het was, of eensklaps wijde landen
Open lagen voor haar kinderblik.
En in ’t milde hemeldiepe zwijgen
Hoorde zij beklemd haar eigen hijgen,
En zij aarzelde een oogenblik.
O, ze durfde nauwelijks te schrijden
Door de geurge zilvren lelieweiden
En ze ging bedachtzaam voet voor voet.
En ze voelde niet te kunnen dwalen,
Want haar leidden met hun blijde talen,
Al de nachtegalen van haar bloed.
En er ging een suizing door den hemel,
En zij stond in blindend lichtgewemel,
En ’t zonk in haar, toen ze bevend vlood. –
En de engel boog zich voor haar neder,
En zij kende en zag zichzelve weder.
En er viel een lelie in haar schoot.