De herders

Rondom hen werd de wereld wit.
God strooit zijn englen neer als rijm.
En aarzlend nam hun hart bezit
Van ’t simpele geheim.

Der eeuwen zwellende ongeduld
Ging eindelijk te bloeien aan.
God heeft zijn heerlijkheid verhuld
En is als kind ontstaan. –

De heemlen deinden licht en luid,
En ’t drong hun zinnen huivrend in:
God, die zich in het vleesch besluit,
Neemt heden een begin.

De nacht stond donker om hen heen,
Toen zei er één, met schorre stem,
En allen rezen : ‘k hoor geween !
En ging naar Bethlehem.

Zij vonden Jozef tranenblind
Maria afgemat van smart.
Toen koosden zij en kusten ’t Kind
Met handen ruw en lippen hard.